1989 Driebergen – Nice

Zaterdag 17 juni 1989: Driebergen – Vessem 

Zaterdagochtend 9.30 uur. Eindelijk was DE dag aangebroken, op de fiets naar Monte Carlo. Een heel jaar had ik er al naar uitgekeken. Voorpret was er voldoende geweest: Het uitzoeken van een droomfiets, een goede route uitzoeken en vinden, zorgen voor een perfecte uitrusting en denken hoe de vakantie zou kunnen worden.

Geheel bepakt en bezakt stonden we klaar voor de tocht die 4 weken zou duren. Mevrouw Vermij en de hele familie Ramselaar, net uit bed, zwaaiden ons uit. Meneer en mevrouw Biesaart waren extra vroeg opgestaan en kwamen gewapend met energierepen ons een goede reis wensen.

De officiële route begon in Wijk bij Duurstede op een wat vreemde manier, niet fietsend maar met het pontje legden we de eerste meters af. Onder een zonnetje en genietend van de Betuwe reden we via Tiel naar het land van Maas en Waal. In een appelgaard lunchten we. Een oud boertje met een rode neus (alcohol) kwam enkele malen met dozen aardbeien voorbij. Hij groette iedere keer vriendelijk.

Ons streven om de grens van België te passeren haalden we niet. Om 20.00 uur streken we neer in Vessem op een echte BUMA camping. We maakten bruine bonen met spek, dronken nog wat en gingen slapen. De eerste dag zat erop.

 Afgelegde afstand: 130 km

Zondag 18 juni 1989: Vessem – Zutendaal

Het kostte ons moeite op tijd ons nest uit te komen. Het was wederom schitterend weer. Pas om 11.30 uur zaten we op de fiets. Het inpakken vergde nog erg veel tijd. Gaandeweg de vakantie werden we daar handiger in.

We fietsten door het gebied van de “Acht Zaligheden”. Het gebied wordt begrensd door acht plaatsen die alle eindigen op “sel”. Dit zijn achtereenvolgens Eersel, Duizel, Reusel, Steensel, Hulsel. Netersel, Knegsel en Wintersel. We reden België in. Dat was direct te merken. Slechte wegen met gaten en een zeer matige wegbewijzering.

De Belgische Kempen kondigden zich aan. Bij een boer haalden we melk en fris water. De dorpjes en stadjes waar we doorheen kwamen hadden grappige namen: Balen, Peer, Opoeteren, Niel bij As, Genoelselderen. De rit eindigde in Zutendaal op een Nederlandse camping in België.

Afgelegde afstand 105 km

Maandag 19 juni 1989: Zutendaal – Spa

Het ontbijt met heerlijk Belgisch brood smaakte ons prima. Echter ik ontbeet te zwaar zodat ik me bij het eerste heuveltje knap beroerd voelde. Eenmaal bovengekomen konden we 4 km lang afdalen naar Visé. Het is dan erg leuk om er vervolgens achter te komen dat je de andere weg moest nemen en dus weer terugkan. We baalden. Nog steeds kwamen we borden met Maastricht tegen en hadden het gevoel niet op te schieten.

Via allerlei kleine gehuchten reden we Limburg binnen (Wallonië, dus Franstalig!). Daar deed ik inkopen. Een kleine klim over de “La Gileppe” volgde langs een tientallen metershoge stuwdam. Hevig transpirerend kwam ik boven.

Onze tent zetten we op in Spa. Op diezelfde camping heb ik 5 jaar geleden gestaan met Marc en Jeroen op onze fietsvakantie naar Luxemburg. Leuk om Spa zoveel jaren met andere ogen terug te zien.

Gereden afstand 88 km

Dinsdag 20 juni 1989: Spa – Willerwitz

Vandaag moest er flink geklommen worden. Toen dacht ik bij mezelf “Waar ben ik aan begonnen?”. Ik liep te tieren en te hengsten op de pedalen terwijl ik me onder de brandende zon kapot zweette. Wat zou dat moeten worden in de Alpen?

Gelukkig kon ik deze gedachten makkelijk weerleggen. Ik had zeven weken achtereen zitten studeren voor de mei/juni tentamens. Onbewust sta je dan toch onder spanning. Ik zag bleekjes en had geen beste conditie. Ik vertrouwde erop deze te krijgen gedurende de vakantie.

We zaten middenin de beboste Ardennen. Richting Luxemburg reden we alleen maar van gehucht naar gehucht. Nergens was iets van eten te krijgen. Alle dorpjes waren hetzelfde. Een paar huizen, een kerk en een café maar geen supermarkt. Hoe leven die mensen dan?

Net over de grens in Luxemburg kochten we bij een tankstation wel zéér gezond voedsel! Worst en doperwten uit blik, macaroni en ketchup om alles naar binnen te werken. Mijn moeder moest eens weten!

We streken neer in Willerwitz, een knus dorpje gelegen in een mooi dal. ‘s Avonds tijdens de maaltijd zeiden we tegen elkaar “Goh, dat eten valt toch nog best mee!”. De douche was weldadig warm. Je voet je dan als herboren. Tegen een uur of twaalf dook ik mijn “Mummy” in. Peter lag al bijna te ronken in zijn “evergreentje”.

Gereden afstand 98 km

Woensdag 21 juni 1989: Willerwitz – Mondorf les Bains

Tegen een uur of elf vertrokken we uit Willerwitz. Door het haast Duits aandoende Luxemburg trapten we op volle snelheid naar Vianden. Hier wilden we inkopen doen. Peter dook een aanlokkende boulangerie in en liet de meest lekkere broodjes en koeken inpakken. Het afrekenen leverde problemen op. Voor het juiste geld moesten we eerst naar een bank. Het was 12.30 uur. De bank ging pas om 14.00 uur open. Te lang om te wachten, we hadden echter behoorlijke trek. Peter vond een oplossing. Achter een statig hek naast een bank zaten twee mensen genietend van een zonnetje aardbeien te eten. Ze bleken bij die bank te werken. We legden ons probleem uit. Tussen de spijlen van het hek door wisselden we geld.

Om een goede fietsenzaak te bezoeken (Peter’s derailleur werkte niet naar behoren) weken we van de route af. De fietsenmaker in Diekirch was een buitengewoon behulpzame man. Hij verhielp het euvel snel zodat we onze reis gerust weer konden vervolgen.

Hoewel Diekirch niet officieel op onze route lag vond ik het toch leuk om er weer even te zijn. Vijf jaar geleden bracht ik hier 4 dagen met Marc en Jeroen door. Toen was dat het einddoel van onze fietsvakantie. Vanaf nu zouden alle gebieden nieuw zijn. De Ardennen kende ik goed.

‘s Avonds kampeerden we op een gezellige camping met uitstekende sanitaire voorzieningen.

Afgelegde afstand 97 km

Donderdag 22 juni 1989: Mondorf Les Bains – Morhange

Vandaag was het voor het eerst wat minder weer, een zware bewolking hing boven ons. Het fietsen was een fiësta. Weinig heuvels, rustige wegen en goede moed. Vele kilometers rolden onder onze banden door. We reden Frankrijk binnen. Velen zeggen dat het Noordoosten van Frankrijk saai is. Dat is niet waar. Schitterende vergezichten ontspannen zich voor onze ogen. Eenzaam en verlaten reden we naar Morhange.

Het was inmiddels al laat geworden. Het liefst wilden we doorrijden maar dan zouden we pas laat in de avond op een camping neerstrijken. Er was een camping in Morhange, eentje vol met caravans en één kraan. Dan weet je het wel. Douchen zou er niet bij zijn.

Bij een boulangerie werden we gewezen op een in aanbouw zijnde camping/huttenpark met sanitaire voorzieningen. We besloten er naar toe te rijden. Hoewel het park nog lang niet voltooid was mochten we van de baas een nachtje kamperen voor slechts 20 Fr. We spraken af ‘s avonds om 22.00 uur te betalen. Hij was er niet.

De douches waren het einde. Schoon en zo lang als je wilt. Dat heb ik dan ook maar gedaan.

Gereden afstand 115 km

Vrijdag 23 juni 1989: Morhange – La Broque

Onze eerste activiteit van de dag was het betalen van het geld aan de campingbaas. We ontbeten en pakten onze fietstassen in, pompten de banden keihard op en braken de tent af. Iedere ochtend hetzelfde ritueel. We kregen er steeds meer handigheid en snelheid in. Toen we op het punt van vertrek stonden schreeuwde de campingbaas van een afstand “Papieren”. We vroegen hem wat hij wilde, hierop zei hij niets. Hij liep weg en wij reden ook weg.

Tien minuten later kwam hij ons achterna gescheurd. Hij dreigde de politie te bellen als we niet terugkwamen. Hij griste Peter’s pas weg. We moesten terug!. Tot dan toe hadden we Duits met hem gesproken. Tegen zijn vrouw zei hij dat wij geen Frans meer wilden spreken. Alle gegevens van ons paspoort werden tot in de details opgeschreven. Daarna mochten we weg. Een rare vertoning.

Na al dit gedoe reden wij eindelijk om 12.30!! uur weg met nog zo’n 92 km. voor de boeg. Om een supermarkt te kunnen bezoeken weken we af van de route en fietsten naar Dieuze. Hier kochten we alles wat we wilden, avondeten, koeken, Balisto’s, petroleum, een nieuwe pot Nutella en stokbrood.

Het landschap begon na verloop van tijd saai te worden. Gelukkig kondigden de Vogezen zich aan. Om 19.30 uur kwamen we in St. Quiria aan, een leuk plaatsje aan de rand van de Vogezen. We wilden hier een dag blijven om uit te rusten en de kleren te wassen.

De camping was aan het eind van het dorp. Deze was geheel verlaten. We zochten een beschut plekje uit en begonnen te eten. Beneden aan de rand van een meertje stonden twee ordinaire gezinnen met keiharde volksmuziek aan. Een man nam een kind op de schouders en kwam verdacht dicht bij ons kijken. Nadat hij voorbij ons was liep hij meteen weer naar beneden. We vertrouwden het niet, hoewel het zeer onschuldig leek. De dag tevoren waren we nog gewaarschuwd voor zigeuners. Wij voelden ons niet veilig voor de nacht.

Het was inmiddels 21.00 uur, veel te laat om nog door te fietsen. We besloten het toch te doen. Om 21.15 uur reden we weg. Het was nog licht maar erg vochtig en mistig. Ik voelde me vermoeid van de afgelopen week. Het zou zwaar worden. De eerste col van de vakantie moest beklommen worden, de Col du Donon (789 m). De etappe was 30 km. lang. Denk je eens in: we hadden al 100 km. in de benen, nog niet warm gegeten, het was laat en nu moesten we ook nog een col beklimmen. Ik was liever mijn slaapzak ingedoken!

In rustig tempo reden we over een slingerende weg de Vogezen in. Er was geen verkeer meer. Het werd donker en kouder. Met 8 à 9 km. per uur trapten we naar boven. Het was zwaar maar aan Peter kon ik me goed optrekken.

Het had iets mysterieus. Het was mistig en helemaal donker rond ons heen. Geen auto’s, geen mensen. Alleen jezelf en de natuur. Snelstromende beekjes kletterden naast de weg. Af en toe hoorde je wild ritselen in de bossen. Een duidelijk waarneembare kruidengeur uit de bossen konden we ruiken. Het was net of we door een kruidentuin reden.

Na ruim drie uur fietsen stonden we boven op de Col du Donon. Het was indrukwekkend. Vogezen toppen lagen gehuld in mistbanken. Er heerste stilte, absolute stilte.

Een risicovolle afdaling volgde. Het was ijzig koud, daarom besloten we onze regenpakken aan te trekken als windjack. Er waren geen strepen op de weg aangebracht en een duidelijke markering ontbrak. Pas dan leer je een halogeenlamp waarderen. Met 50 km. per uur sjeesden we langs een schitterend verlicht dorpje. In een mum van tijd stonden we in Shirmeck/La Broque met klapperende tanden en trillende benen. Een welwillende Fransman reed naar de gendarmerie omdat we de camping niet konden vinden.

De camping was volledig in rust. We vonden een geschikt plekje en zetten de tent op. Uitgeblust doken we onze slaapzakken in en staken een kaarsje aan. Koken kon niet meer dus moesten onze magen genoegen nemen met brood en bier!

Vermoeid maar uiterst voldaan vielen we in slaap. Het was een onvergetelijke nachtelijke tocht geweest. Dit was een ervaring die niemand me meer zal afnemen. Een onvergetelijk moment van de vakantie. We voelden ons echte avonturiers.

Gereden afstand: 137 km

Zaterdag 24 juni 1989: Rustdag

Na onze vermoeiende week konden we heerlijk uitslapen, rustig ontbijten en al onze kleren wassen. De campingbaas was een grappige man. Twee keer per dag hobbelde hij in zijn Méhari-eendje voorbij. Hij groette iedereen.

‘s Middags bezochten we het stadje en deden inkopen. Terug op de camping luierden we en integreerden met de Fransen.

Zondag 25 juni 1989: La Broque – Sellenberg

We vertrokken vandaag wat later want de was moest nog drogen. De eerste kilometers waren zwaar, 8 km. klimmen naar Le Struthof. Onheilspellend klinkt die naam. Dat is het ook. Het is een geheel in takt gelaten voormalig concentratiekamp. Bezweet van de steile klim en een brandende zon stopten we bij Le Struthof. Het was er helemaal stil. Ondanks dat er zo’n 100 mensen waren was het helemaal stil. Een voor één bekeken we het kamp. Verschrikkelijk wat mensen elkaar kunnen aandoen. Een litteken in de Vogezen.

We klommen naar de top met een hoogte van 1020 m. De afdaling volgde. De Vogezentoppen fungeren als klimaatscheidingen. Geen bossen maar open veld en als het aan de Westkant bewolkt is, kan het aan deze kant zonnig zijn. In het gebied van de witte wijn fietsten we nu aan de Rijnkant van de Vogezen.

Door onze late start en de lange pauze bij Le Struthof was het weer laat geworden, 20.30 uur. Je staat dan weer voor de keuze: Nog 20 km. doorfietsen met daarin een zware col en de doelstelling van de dag bereiken of een camping opzoeken, eten, douchen en naar bed om de volgende dag weer fris te beginnen. Het werd geen van beide al besloten we tot het laatste.

We fietsten naar de dichts bijzijnde camping. Paspoort inleveren, slechte plaats, krijsende kinderen, loslopende honden en we zouden geeneens meer kunnen douchen. Kortom, een zaad camping. We voelden er weinig voor hier de nacht door te brengen en gingen op zoek naar een ander terrein. Dit lukte geenszins en het werd maar later en later.

We reden langs een heel duur hotel en Peter kwam op een geniaal idee. Hij belde aan en babbelde wat. Zo kwam het dus dat ons tentje een half uur later tussen de wijnranken achter het hotel stond. We hadden een sleutel van het hotel en een hotelkamer met douche en toilet. De hotelbazin bood ons dit gratis aan. Wat is het dan heerlijk om luxe te kunnen douchen, handdoeken te gebruiken waarin je verdwijnt en een schone wc te zien.

Om 23.00 uur staken we ons kaarsje aan en kookten ons potje. Dit ging niet geheel naar wens (ooit wel eens in het donker gekookt?) maar smaakte toch redelijk omdat we flinke trek hadden. Moe vielen we in slaap na onze “slaapzakborrel”.

Gereden afstand: 68 km

Maandag 26 juni 1989: Sellenberg – Le Markstein

Black Monday. Een dag waarop werkelijk alles fout ging wat fout kon gaan. Een bewijs dat de wet van Murphy echt bestaat.

‘s Ochtends begon het al. We reden te laat weg en hadden geen zin in klimmen. We kozen voor een andere weg om sneller uit te zijn en een supermarkt aan te doen. In Kaysersberg, een zeer toeristisch Duits georiënteerd stadje, wilden we inkopen voor de hele dag doen. Alles was dicht op een bakker na.

Over drukke ongezellige wegen fietsten we naar Orbey. Onze weg sloot hier weer aan op de eigenlijke route. In een voortuin van een groot huis lunchten we. Toen alle benodigdheden (jam, Nutella, Danoontjes, melk, fruit en brood) uit de tassen gevist waren begon het te regenen terwijl de zon vrolijk doorscheen.

Een lange beklimming volgde. Het wilde bij mij niet lukken. Een brandende zon, een zwerm stinkvliegen rond mijn hoofd (naarmate ik meer zweette werden het er steeds meer) hadden geen positieve invloed op mijn motivatie.

Wederom besloten we voor een “makkelijkere” route te kiezen en dat hebben we geweten!

Vanaf de Col du Wettstein (882 m) konden we een lange afdaling maken met veel scherpe bochten naar Munster, een redelijk grote stad. Ik dook een supermarkt in om twee grote flessen drinkyoghurt te halen. We verzamelden nieuwe moed om aan een nieuwe beklimming te beginnen naar le Petit Ballon. Dit ging helemaal fout. De weg werd steeds smaller en steiler. De zon leek als maar scherper te gaan branden. Hevig transpirerend vroegen we een paar autochtonen om raad. Ze bekeken ons boekje en raadden ons aan terug te rijden naar Munster, de Col de la Schlucht te beklimmen en vervolgens de Routes des Crêtes te volgen. Dit was dus gewoon de oorspronkelijke route.

Daar stonden we dan. Het ‘s middags afgedaalde stuk mocht weer beklommen gaan worden. Het net beklommen stuk was voor niets geweest. We moesten gewoon terug. We baalden en werden chagrijnig. Daarom zeiden we niets tegen elkaar. Dit was echt zo’n dag dat je totaal geen plezier beleeft aan het fietsen en voor geen meter opschiet.

De beklimming van de Col de la Schlucht (1193 m) ging in tegenstelling tot de hele dag lekker. Hoe was het mogelijk!? Het asfalt rolde met 9 km/u onder mijn wielen door. De laatste 3 km van de klim over 14 km fietste ik met een engelse student omhoog. Hij liep stage in een ziekenhuis. Toen ik vertelde dat ik uit Nederland was komen fietsen en als einddoel Nice had wilde hij me niet geloven. Haha……!

Bovenop de Col de la Schlucht aten we ons vol met stokbrood en Nutella (!) Normaal schijnt het op deze col altijd gezellig druk te zijn. Het is een belangrijk vertrek- of aankomstpunt voor wandelaars of wandelaarsters. De GR-5 route loopt vanaf deze col een heel eind parallel aan onze fietsroute.

Het was inmiddels al half negen en het begon te schemeren. We besloten nog een stuk door te fietsen om op een bevredigend aantal kilometers uit te komen. Campings zouden er de eerste 50 km niet zijn. We waren er echter van overtuigd dat we een geschikte slaapplaats zouden vinden.

De Routes des Crêtes was schitterend. We fietsten op het dak van de Vogezen op een hoogte variërend van 1.100 meter tot 1.300 meter. Het fietsen was een feest. Het kostte ons nauwelijks inspanning. Rechts keken we een diep dal in. Duizend meter lager lag een klein dorpje. Een blauw lint slingerde er doorheen. Twee deltavliegers zweefden erboven. Wat leek me dat heerlijk om zo hoog boven de aarde te vliegen.

Om half elf arriveerden we in Le Markstein, een uitgestorven wintersportplaatsje op 1.176 meter hoogte. Hier probeerden we een geschikte plaats te vinden om de tent op te zetten. Overal waar we het vroegen zeiden ze “non” of deden ze moeilijk.

De lucht begon te betrekken en het zag er naar uit dat een noodweer zou losbarsten. We belandden achter een verlaten hotel en ik wilde meteen beginnen met het opzetten van de tent. Peter ontdekte echter een hutje waar we net in zouden passen. We besloten daarin de nacht door te brengen. De fietsen zetten we aan weerszijden van ons neer. Daartussen bliezen de matjes zich op en we rolden de slaapzakken er overheen uit. We doken er meteen in want het werd koud. Het noodweer brak los. De enorme rukwinden zouden onze tent ongetwijfeld aan flarden verscheurd hebben. De regen kletterde naar beneden. We spreidden de tentluier over onze slaapzakken uit zodat de slaapzakken niet nat zouden worden van naar binnen waaiende regen.

Vanuit ons hutje keken we recht het dal in. Enorme bliksemflitsen zagen we erin verdwijnen. We zaten rechtop en zeiden niets. Het was adembenemend. Onbeschrijflijk, zo mooi! Wat voel je je als mens dan toch nietig klein tussen al dat natuurgeweld.

We dronken nog wat en vielen in slaap na deze vermoeiende dag met een verrassend einde!

Gereden afstand 91 km

Dinsdag 27 juni 1989: Le Markstein – Jonchery

Om 8.30 uur ontwaakten we definitief na al verscheidene keren wakker geweest te zijn. Het is raar wakker worden in zo’n hut. De fietsen stonden voor het eerst helemaal gereed. Alleen de slaapzak en het matje moesten er nog op gebonden worden.

Na een knäckebröd ontbijt bestegen we om 9.30 uur de fietsen. Er moest meteen geklommen worden naar het hoogste punt van de Route des Crêtes, de route van de “hanenkammen”, de Grand Ballon (2.142 m). Autochtonen beweren dat je vanaf de top de besneeuwde Zwitserse Alpen kunt zien. Wij konden ze niet waarnemen.

Vanaf deze top stoven we 18 km naar beneden het vlakke land tegemoet. De zeer scherpe bochtjes waren betegeld met kinderhoofdjes. Oppassen geblazen dus! Gelukkig konden de cantilever-remmen hun werk goed aan. Een veilige gedachte! Beneden in Bitschwiller les Thann bliezen we uit en deden inkopen.

De laatste col van de Vogezen kondigde zich aan. De Col du Hundsruck had een hoogte van 748 m. Het was een lastige beklimming met stijgingspercentages van 10%. De laatste meters waren ronduit afmattend.

Een lange afdaling volgde door licht heuvelachtig terrein. Het was plezierig fietsen. We besloten vandaag eens vroeg te stoppen om lekker te kunnen douchen, normaal warm te eten en wat te lezen. Om 19.00 uur stond ons tentje. Dit was nog nooit eerder voorgekomen.

We snakten naar een bij daglicht klaargemaakte spaghetti. Voor de derde achtereenvolgende keer zou het niet lukken.

Tegen de tijd dat ik wilde beginnen met koken viel de regen bij bakken uit de hemel. We ritsten de tent dicht en besloten dan maar soep te maken onder de luifel. Onze magen moesten zich verder tevreden stellen met crackers, jam, Nutella en ham.

Het was inmiddels al half elf geworden en het werd koud. Tijd om de slaapzakken in te duiken. Onze bijna traditionele “slaapzakborrel” was gezellig. Kaarsje in het midden, biertje bij de hand en lekker warm opgeborgen in de slaapzakken wat napraten over het zo onverwacht verlopen Vogezenavontuur. ‘s Nachts werd ik een paar keer wakker en luisterde dan naar het gezellige getik van de regen op het tentdoek. Ik vreesde echter het ergste voor de volgende dag.

Gereden afstand 81 km

Woensdag 28 juni 1989: Jonchery – Morteaux

De dag begon weer vroeg, 7.00 uur. Het inmiddels gebruikelijke ochtendappèl van de heer Vermij werkte weer bijzonder goed. Een wekker hadden we niet bij ons. Maar door het interne weksysteem van Peter zijn we geen enkele keer te laat opgestaan. In een mum van tijd was alles opgeruimd en om 9.00 uur zaten we op de fiets. Het weer zag er niet al te best uit. De eerste stop was een supermarkt om eten voor de hele dag in te slaan en te ontbijten.

Met volle magen trapten we de Jura tegemoet, een veel vriendelijker fietsgebied dan de Vogezen. Voor het eerst bevonden we ons binnen de grenzen van Zwitserland. Dat had wel iets, we hadden nu het gevoel echt ver weg van huis te zijn. Bij de Grottes des Recleres reden we Frankrijk weer binnen.

Even voorbij de grens keken we ineens in een diepe kloof met daarin een slingerend blauw lint, het riviertje Le Doubs. Aan de overzijde zagen we de weg die we kilometers lang zouden gaan volgen. Dit is typisch de Jura. De bergruggen en de wegen lopen alle van Noord naar Zuid.

Het was heerlijk fietsen. Een blauwe lucht, zonnetje en wind met niet te steile beklimmingen. De Jura bood ons hele mooie vergezichten. Even na St. Hippolyte streken we in een weiland neer voor een lange break. De dag besloten we met een makkelijke beklimming naar Les Fins. De camping van Morteaux was een hele leuke. Een klein dik vrouwtje met een nog dikkere portemonnee regelde de zaken en wees ons een plekje langs een snelstromende beek toe.

Genietend van een avondzon maakten we na 3 dagen eindelijk weer eens een normale warme maaltijd. Die smaakte dan ook prima. Nog twee dagen fietsen waren we van Genève verwijderd.

Gereden afstand: 101 km

Donderdag 29 juni 1989: Morteaux – Morez

We stonden vroeg op voor een lange etappe. Alle bagage verdween snel in de fietstassen. Het is ongelooflijk hoeveel daar in gaat. We reden naar het centrum van Morteaux waar ik inkopen deed. Na ons supermarktontbijt kocht Peter twee flitsende zweetbanden. Het is namelijk bijzonder irritant om tijdens het fietsen zweet in de ogen te voelen druipen.

De etappe begon met een steile beklimming over 8 km. Dat is niet gering voor een slaapkop met een te zwaar ontbijt op z’n maag! Na hard zwoegen passeerden we na 9 km de Zwitserse grens. Een heerlijke tocht over 44 km begon. Weinig klimmen, fijne weg, en een goed tempo. We reden op een prachtige hoogvlakte met uitgestrekte weilanden en hier en daar een boerderij.

Bij St. Point-Lac, een schitterend uitgestrekt meer, lunchten we zeer uitgebreid. Hierna moest er weer flink geklommen worden naar Chapelle des Bois, een klein dorpje op 1.077 m. Hier begon het hard te regenen. We dachten dat het een plaatselijke bui was en kochten in afwachting hierop een groot stuk chocolade. Het bleef echter maar doorregenen.

Met een gezicht waar alles aan af te lezen was trokken we de regenpakken aan en reden naar Morz. In een sigarenzaak kochten we een Michelin-kaart van Europa om enig idee te krijgen hoe diep we nu afgezakt waren richting Middellandse Zee.

Drijfnat van het zweet (je zweet je kapot in die nylon pakken) aten we iets simpels in een restaurant. Ik belde het thuisfront op om een teken van leven te geven. Zij zouden de volgende dag voor drie weken gaan zeilen. Ik had toen echt het gevoel in een andere wereld te leven.

We zaten op een dood punt. Het regende, de dichtstbijzijnde camping was 9 km klimmen waar we geen zin in hadden en het was al 20.30 uur. We besloten de snelste weg richting Genève te nemen. Het bord “Genève 58 km” verscheen voor onze ogen. Er gaat dan wel wat door je heen. Het eerste doel was bijna bereikt.

Een paar kilometer na Morez reden we van de weg af en belden bij het eerste de beste huis aan. Een meneer deed open. We legden ons probleem uit (het vinden van een plek om te slapen) en vroegen of we bij hem in de tuin mochten slapen/kamperen. Dit mocht. De garage was ook geen probleem: Hij reed de auto eruit. Zijn vrouw was er nog niet, zij zou later op de avond thuiskomen. Met mannelijke onhandigheid toverde hij matrassen voor de dag en schoof wat rotzooi opzij. Zo comfortabel hadden we de hele vakantie nog niet geslapen. Hij wees de waterkraan aan en wenste ons een prettige nachtrust.

Even later arriveerde zijn vrouw. Met z’n tweeën kwamen ze nog even een kijkje nemen. We lieten ze de route zien die we gefietst hadden en nog zouden gaan fietsen. Ze waren zeer geïnteresseerd. De vrouw pakte nog twee stoelen en dekens en vroeg of we zin hadden in thee. Haar man kwam dit brengen. Hij vertelde dat zij beiden al om 6.00 uur naar het werk moesten. Als we de volgende ochtend zouden vertrekken hoefden we alleen de garagedeur achter ons dicht te trekken. Hij wenste ons nog een prettige vakantie en ging ook slapen.

Ik moest nog even naar buiten voor een belangrijke boodschap en vond een mooi plekje. Toen ik terugklauterde gleed ik uit en rolde door het gras zo het asfalt op. Resultaat: zowel mijn knie als mijn elleboog had ik open geschaafd. Wat een rund!

Vermoeid kropen we onze slaapzakken in en dronken nog een biertje. Wat waren die mensen toch gastvrij. In het normale dagelijkse leven maak je dit niet mee. Tevreden viel ik in slaap!

Gereden afstand 116 km

Vrijdag 30 juni 1989: Morez – Genève

Na het zoveelste supermarktontbijt waren we al vroeg op weg naar Genève. We hadden een andere snellere route gekozen. Het zou 40 km schelen. De tocht begon met een klim over 8 km naar 1.100 m op een drukke ongezellige weg met veel vrachtverkeer. Vervolgens konden we aan één stuk door afdalen naar het meer van Genève. Reeds van grote afstand zagen we het meer al liggen. Het was schitterend zoals het daar lag, langgerekt met daarachter Alpentoppen gehuld in eeuwige sneeuw en donkere wolkpartijen.

Tot aan Nyon hoefden we niet te trappen en knepen pas weer in de remmen toen we het meer van Genève in dreigden te fietsen! We voelden ons geweldig. In de verte zagen we het zestig meter hoge fontein van Genève wild spuiten. We lunchten op de boulevard genietend van het weidse uitzicht. “Exciting” zouden Amerikanen zeggen. Dat was het ook.

Na een krant gekocht te hebben zetten we koers naar Genève rijdend langs het meer. We reden langs de zwaar bewaakte artiestenwijk waar de goden der Aarde schijnen te wonen. Via drukke wegen reden we Genève binnen. We werden geregeld ingehaald en afgesneden door Rolls Royces, Porsches en Ferrari’s.

Bij het Centraal Station wonnen we informatie in over campings. Het leek ons beter eerst een geschikte camping te vinden en de stad vooralsnog de stad te laten. Zo gezegd zo gedaan. We vonden een camping op 4 km van het centrum waar de fietsen achter slot en grendel gezet konden worden zodat we de komende twee dagen de handen volledig vrij hadden. Het was een rare camping vol wereldvreemde mensen, kluizenaars leken het wel. (Hokjesgeest?)

Een Nederlands echtpaar met twee constant ruziënde dochters (!) en een caravan stonden naast ons. Later op de avond verschenen twee meisjes uit Enschede (zij vonden ons maar knuppies!) met een super plat accent op de camping. Zij waren op reis naar Spanje. Peter stelde voor ons Nederlandse vlaggetje van de tentstok te halen. Inderdaad, als Nederlanders stonden we weer eens op een kluitje. Het vlaggetje bleef echter fier wapperen!

Ons eerste doel was bereikt. Het “groene” boekje met de route tot Genève kon de tas in. De “witte” mocht tevoorschijn gehaald worden………. De ALPEN! Eerst nog twee welverdiende dagen rust in Genève!

Gereden afstand 61 km

Zaterdag 1 juli 1989: Rustdag

Het was laat voordat we opstonden. Het zonnetje scheen en we hadden de dag nog voor ons. We voelden ons fantastisch, de eerste doelstelling was bereikt, we zaten pas op de helft van de vakantie en hadden nog twee uitdagende weken te gaan.

Rond het middaguur bezochten we een supermarkt om inkopen voor het hele weekend te doen. Je kan er maar vanaf zijn!

We besloten naar het centrum toe te lopen. Een relaxte middag begon: een indruk opdoen van wat winkels in Genève te bieden hebben en eindeloos flanerend langs het meer over de boulevard. We kwamen helemaal tot rust. Er hoefde vandaag eens helemaal niets gepresteerd te worden. We deden gewoon waar we zin in hadden.

De winkels van Genève waren schitterend. Rijk, luxe en aanlokkend. Te gek om waar te zijn. We kochten sandwiches, ice tea en een NRC en namen plaats op een bankje aan het meer. De verdeling van de krant was niet moeilijk. Als Tour de France gek eiste ik de sportpagina op. Peter had liever het binnenlandse en buitenlandse nieuws. Na een half uur wisselden we de delen. Sportnieuws? Peter was er zo mee klaar!

Om acht uur keerden we huiswaarts en integreerden met de meisjes uit Enschede. Ze hadden nog eten van de vorige dag. We besloten toch maar zelf te koken. Het ‘Achterhoekse’ toetje smaakte prima. Nederlandse vanillevla. Uit een pakje, dat wel, maar op een vakantie als deze hanteer je nou eenmaal andere normen.

Onze tent scheen de hele dag permanente bewaking gehad te hebben. De caravanfamilie uit Nederland was op de camping gebleven. Hun zoon zou de volgende dag met het vliegtuig aankomen. Ze waren nog nooit in Genève geweest. Het kwam niet in ze op om de stad te gaan bekijken. Ongelooflijk! Tegen ons zeiden ze::”Nou, jullie nemen het er wel van!” Ja natuurlijk, zo’n stad ligt toch voor je open!

‘s Avond regende het keihard. Enorme hoosbuien trokken over Genève. Ik werd ‘s nachts regelmatig wakker. Wanneer ik dan rechtop in de tent ging zitten verplaatste ik met mijn hoofd een plas water van het tentdoek naar de grond. Ik was bang voor lekkages. De tent hield zich echter uitstekend.

Zondag 2 juli 1989: Rustdag

We kwamen vroeg uit de veren en ontbeten vlug om snel de stad in te kunnen gaan. Op zondagochtend is een stad vaak in rust. Het biedt dan een perfecte gelegenheid om met de fiets de bezienswaardigheden van een stad te bezoeken.

Zo ook Genève. De eerste stop was bij het Gatt-gebouw waarna we naar het gebouw van de Verenigde Naties reden. We bezochten dit één voor één. Wat een ambtenarij. Dat hier wereldproblemen besproken worden. De tuin eromheen was schitterend aangelegd.

Na vele omzwervingen door buitenwijken, parken en centrum kwamen we in de middag op de camping terug. We aten, lazen en praatten wat en brachten onze spullen op orde voor het Alpenavontuur.

Om ook nog een indruk op te doen van Genève by night besloten we na het avondeten voor de laatste maal het centrum in te gaan. Het fontein was schitterend verlicht als een wild spuitende raket. Prachtig! We maakten op de gok een paar nachtfoto’s om ook deze ervaringen vast te leggen. Van onze laatste Zwitserse Francen dronken we een biertje in een café en bestelden een groot sorbet.

Om één uur lagen we in onze warme slaapzakken. We hadden de laatste twee dagen voldoende energie opgeslagen om er de volgende twee weken weer keihard tegen aan te gaan…….

Maandag 3 juli 1989:  Genève – St. Jean de Sixt

Na twee dagen welverdiende rust in Genève konden we gelukkig onze spullen weer inpakken. We zouden op papier twee zware weken tegemoet gaan. Urenlang klimmen, stijgingspercentages van 6 tot 8 %, kou en gevaarlijke afdalingen. Ik was nog nooit in de Alpen geweest en wist dus ook niet wat ik me ervan voor moest stellen. Mooi zou het zeker worden.

Via saaie buitenwijken verlieten we Genève. Met hoge snelheid zoefden we door licht heuvelachtig terrein richting de Alpen. In de verte zag ik ze liggen; indrukwekkende schaduwpartijen tegen een zwaar bewolkte lucht. Zij zouden voor twee weken mijn huis zijn. Trappend over een licht stijgende weg met aan weerszijden rotsmassa’s van ± 1.800 m hoogte deed ik een eerste kennismaking met de Haute Savoie.

Tegen een uur of zes, na slechts 53 km fietsen, arriveerden we op de camping in St. Jean de Sixt. De opening van de tent zetten we zo dat we vrij uitzicht hadden op de bergrug “Chain des Aravis”. ‘s Avonds heerlijk gedoucht, kaarsje aan, nog wat drinken om vervolgens een heerlijk warme slaapzak in te kruipen voor een goede nachtrust.

Gereden afstand 53 km

Dinsdag 4 juli 1989:  St. Jean de Sixt – Beaufort sur Doron

Vandaag stond een relatief lichte etappe van 56 km op het programma met twee cols.

De eerste beklimming naar de Col des Aravis (1.486 m) was geen mooie. Het was zwaar bewolkt weer, een drukke weg, toeristische ‘wintersport’-dorpjes en bovenop de col had je niet het gevoel op een top van een berg te staan. Dan maar weer snel afdalen naar Flumez, waar we lekker lunchten en inkopen deden.

Vanuit Flumez moest er 6-7% geklommen worden over 16 km. naar de Col des Saisies (1.633 m). Een voorproefje, want vele langere beklimmingen zouden volgen. We baalden. Zware bewolking, regen, een saaie weg, geen mooie vergezichten en het was koud.

Tijdens de afdaling kwamen we op een wegwijzer de plaatsnaam Albertville tegen. Over drie jaar zullen daar de Olympische Winterspelen gehouden worden.

Gereden afstand 56 km

Woensdag 5 juli 1989: Beaufort sur Doron – Bourg St. Maurice

De eerste echte Alpendag. Strak blauwe lucht, goede moed en een stevig programma. De beklimming zag er als volgt uit: 7-8% klimmen over 5 km, 3-4% klimmen over 1 km, 6-7% klimmen over 7 km, Lac de Roselend, 2 km vlak, 6-7% klimmen naar de Cormet de Roselend (1968 m).

Deze beklimming ging fantastisch. Kleinste versnelling, handen op het stuur, zweetband om en water bij de hand. Zo peddel je met ± 8 km/u omhoog met de blik op oneindig genietend van de schitterende natuur. Als je aan het begin van 2 uur en 3 kwartier klimmen je gaat afvragen waar het einde is kom je niet boven. Het is zaak het juiste ritme te vinden om zo rustig mogelijk naar boven te kunnen trappen. Je kan dan van de omgeving genieten en aan leuke dingen denken.

Wielrenners die naar beneden suisden groetten mij triomfantelijk. Ik groette terug met de gedachte: “Zij hebben het gehad, straks vlieg ik naar beneden en zal ook iedereen groeten die zich naar boven worstelt”.

Na 2 uur klimmen verscheen het enorme stuwmeer Lac de Roselend voor onze ogen. Hier ontsponnen zich prachtige vergezichten: het groenblauwe meer, de hoge bergen met vele gletsjers en een blauwe lucht. Na nog eens 7 km klimmen stonden we op de Cormet de Roselend op bijna 2.000 m. Na een voedzame lunch om weer op krachten te komen stoven we naar beneden richting Bourg St. Maurice. Op deze afdaling behaalde ik mijn snelheidsrecord: 71,5 km/u.

‘s Avonds op een fijne camping in Bourg St. Maurice hebben we moe maar voldaan een prachtige sterrenhemel onder het genot van een biertje bekeken.

Gereden afstand 47 km

Donderdag 6 juli 1989: Rustdag

Een rustdag. Eigenlijk waren we liever doorgereden naar Lansleuillard maar onze voorraad schone kleren was op. De camping had zeer goede sanitaire voorzieningen met warm water. ‘s Middags bezochten we Bourg St. Maurice, een leuk dorp met een aardig centrum. ‘s Avonds zochten we vroeg ons nestje op. De volgende dag zou zwaar worden……..

Vrijdag 7 juli 1989: Bourg St. Maurice – Lansleillard

Een zware dag, 50 km klimmen naar de Col de L’Iseran met een hoogte van 2.770 m. Het begon slecht, motregen vergezelde ons de eerste 20 km. Het klimmen zelf ging goed. Ik had de juiste cadans tussen trapbeweging en ademhaling snel te pakken. Voorbij het skioord Tignes lag het grote stuwmeer van de Isère. Vanaf hier leidde de weg ons naar Val d’ Isère. De tunnels waar we doorheen fietsten, hadden iets mysterieus. Aardedonker, koud en nat. Licht aan en dan maar hopen dat je gezien wordt. Vanaf het plafond kletterde water naar beneden. Eén keer had zo’n “koude douche” mij te pakken. Door tegemoetkomend verkeer kon ik niet uitwijken. Brrrrrrrrrrr!

Val d’Isère was verschrikkelijk. Betonnen flatblokken, af en aan rijdende bulldozers, winkels dicht. ‘s Winters zal het onder een dik pak sneeuw heus sfeer hebben, nu totaal niet. Gelukkig reden we om ± 16.30 uur Val d’ Isère weer uit de Col de L’Iseran tegemoet. Het was een aparte klim. Eerst reden we pal naar het oosten richting Pont St. Charles. Na Pont St. Charles klommen we in omgekeerde richting naar boven. Val d’ Isère ligt dan als een kleine mierenhoop beneden. Na een aantal bochten kreeg de omgeving het karakter van een maanlandschap. Geen boom meer te zien, geen vogel meer te horen. Alleen rotsen bedekt met mos en stilte, absolute stilte soms wreed verstoort door een voorbij ronkende diesel. De weg werd smaller. In de verte zag ik hem liggen, nog ruim een uur fietsen. Aan weerszijden van de weg lagen grote stukken ijs langzaam te ontdooien. Overblijfselen uit een koude winter traag veranderend in snelstromende beekjes. Het smeltwater sijpelde hoorbaar over de steenvlakten naar beneden.

Na dik 4 uur fietsen stonden Peter en ik op de top van Col de L’Iseran (2.770 m). We voelden ons geweldig. Koud, vermoeid maar bovenal voldaan. Het uitzicht was indrukwekkend. Overal toppen gehuld in eeuwige sneeuw. In de verte waren fanaten aan het zomerskien.

Een zeer steile afdaling volgde. Altijd hetzelfde ritueel: Helm en zonnebril op, windjack aan en stuiven maar. Met 40 km/u tot 50 km/u zoefden we nar beneden. Dit geeft een machtig gevoel, helemaal één met de fiets en de natuur.

Langs een snelstromende beek zetten we onze tent op. Het enorme geraas dat het kletterende water voortbracht zorgde voor een aparte nachtrust. Continu lawaai. Van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat, jaar in jaar uit en zo zal het nog eeuwen voortduren. Wat is de natuur toch mooi………

Gereden afstand 82 km

Zaterdag 8 juli 1989: Laslevillard – Susa

Wanneer je op deze manier op vakantie gaat dan weet je dat échte baaldagen niet kunnen uitblijven. Zaterdag was er zo één.

Na een goede nachtrust en een stevig ontbijt vertrokken we omstreeks 12.00 uur vanuit Lanslevillard richting Col du Mont Cenis. Op papier een niet zo zware beklimming: hoogte 2.083 m, stijgingspercentage van 6.7%, te klimmen afstand 11 km. “Doen we even”, dachten we. Dat viel tegen, onze banden kleefden aan het asfalt, het motregende, we waren toch vermoeid van de vorige dag en we hadden gewoon totaal géén zin. Twee kilometer voor de top reed Peter lek, “uiteraard” zijn achterband. Toen alle reparatiespullen tevoorschijn gehaald waren begon het flink te regenen. We schuilden in een soort hut waarin we noch konden staan noch konden zitten. Na dik anderhalf uur plakken, schuilen en eten stonden we op de top.

Een afdaling volgde van 24 km waarin we de Italiaanse grens passeerden. Tijdens deze afdaling regende het zo hard dat deze regen vermengd met koolstof van de remblokjes zorgden voor een compleet zwart vies achterwiel. Acht kilometer voor Susa kreeg Peter weer een lekke band. Dat is niet zonder gevaar wanner je met 60 km/u naar beneden vliegt. Daar sta je dan om 17.00 uur in Italië middenin een Italiaanse rally met een bijna niet meer bruikbare buitenband. Zijn de winkels nog open? Is Michelin wel verkrijgbaar in Italië en zouden ze de juiste maat hebben? Dit zijn vragen die door je hoofd spelen met de wetenschap dat de winkels op zondag gesloten zijn. Ik voorzag een kleine ramp!

Als de nood hoog is, dan is de redding nabij. In een lokale fietsenzaak hadden ze nog precies een exemplaar van de door ons gezochte buitenband. We zeiden Roed Goellit, van Basten en rekenden af. Dat is geluk hebben. Voor hetzelfde geld…….

Door al dit gedoe was ons programma behoorlijk in de war gelopen en de vermoeidheid sloeg toe. We vonden onderdak in een garage van een steenrijke, tandloze oude Italiaanse wijnboer. Op “ons” natuurstenen terras aten we de ontdekking van de vakantie: stokbrood, sla, salami, Franse kaas en tomaat. Heerlijk!

Achteraf konden we lachen om alle gebeurtenissen. Echter op het moment zelf vervloek je alle goden.

Gereden afstand   37 km

Zondag 9 juli 1989: Susa – Briançon

We zaten nog met een erfenis van de vorige dag. Een halve dag achter op het schema. 26 km. klimmen en afdalen op een onverharde weg met stijgingspercentages van 11-13%. We besloten een drukkere maar snellere weg te nemen, anders zouden onze Rivièra-dagen in de verdrukking komen.

De gekozen weg was geen pretje. Een hete zon, veel verkeer, Italiaans toeterende auto’s en een te smalle weg om op te fietsen. Na verloop van tijd werd het rustiger en steeds aangenamer om te fietsen. In Cesana Torinese sloten we weer aan op de route, reden Italië weer uit en streken neer in Briançon. Al met al was het een gemoedelijke dag, niet te veel klimmen, een acceptabel aantal kilometers gereden en weer helemaal op schema. ‘s Avonds hebben we een leuk terrasje bezocht.

Gereden afstand 83 km

Maandag 10 juli 1989: Briancon – Jansiers 

Om lekker op te schieten besloten we ook deze dag een Col af te snijden, de Col d’Izoard bekend van de Tour de France. Dat was maar goed ook. Regen fungeerde wederom als spelbreker. Ruim een uur hebben we moeten schuilen.

Vanuit Guillestre begon de klim naar de Col de Vars, ook zeer bekend van de Tour de France. Een modale klim, niet te zwaar, niet te licht. Op de top (2.111 m) kochten we beiden een groot stuk chocolade bij een bazaar-achtige souvenirzaak. Het geheel was opgetrokken uit golfplaten en hout. Het leek wel een krot uit een Derde Wereld stad. Ze verkochten van alles. Kaarten, koeienbellen, schaapshuiden, wandkleden en versnaperingen. De eigenaars van deze rotzooi woonden er tegenover in een caravan. Zij vertrouwden ons geenszins. Bang dat wij iets zouden stelen??

Een afdaling met venijnige haarspeldbochten volgde, flink in de remmen dus. Op den duur werden mijn vingertoppen geheel gevoelloos. We fietsen tussen schitterende rotsformaties door. Wat voel je je dan nietig klein tussen die hoge muren als mens tussen de natuur…….

Op de weg lagen veel stenen. Het leek wel of we onze helm op hadden voor steenlawines! Even voor Jansiers kwamen we een leuk bord tegen: voor het eerst werd Nice aangegeven!

Boven de 1.000 m kan het ‘s nachts verduveld koud zijn. Ook ons overkwam dat in Jansiers. Wat ben je dan blij met een warme slaapzak en een goede isolatiemat.

Gereden afstand 86 km

Dinsdag 11 juli 1989: Jansiers – St. Saveur sur Tinée

Na twee heerlijke maar weinig spectaculaire dagen stond er dinsdag iets groots op het programma: De beklimming van de Col de la Bonette. Met een hoogte van 2.808 m was het de hoogste berg van onze vakantie.

Het leek een mooie dag te worden. Een strakblauwe lucht en een beetje wind, precies wat een fietser wenst. We waren klaar voor de klim. Het begin ging prima. We zetten een knallende discussie over een grappig onderwerp op. Terwijl je praat merk je niet dat je fietst. Binnen anderhalf uur hadden we 12 km afgelegd. Wij dachten: “als dit zo doorgaat zijn we binnen 2 uur boven en zitten we vanavond nog aan de Mediterrannee een biertje te drinken”. Dat viel vies tegen. Twaalf kilometer voor de top brak een enorm noodweer los. Hagelstenen zo groot als knikkers knalden uit de lucht. Gelukkig konden we net op tijd beschutting vinden onder een open schuur.

Het was indrukwekkend. Boven de 2.000 m middenin een maandlandschap schuilen onder een vergaan dak. Regen en hagel vielen naar beneden alsof de aarde verpletterd moest worden. Een ijzig koude wind stak op en koelde ons af tot op het bot. Twee T-shirts, een trui en een regenjack mochten niet baten. Daar zit je dan, te verkleumen van de kou met nog zo’n 130 km voor de boeg. Hoe langer het duurde, des te kouder het werd. Inééngeschrompeld om zoveel mogelijk warmte vast te houden probeer je elkaar moed in te praten.

Na een kleine 2 uur klaarde het enigszins op. Voorbijrijdende Nederlanders waarschuwden ons dat de top niet bereikbaar was omdat er sneeuw lag. Tevens was er een renner onderkoeld bovengekomen. We waren eigenwijs en besloten toch naar boven te gaan. Het werd de mooiste maar ook de zwaarste beklimming van de vakantie. Door blubbersneeuw baanden we ons een weg naar boven. De omgeving was prachtig. Ruwe rotspartijen bedekt met een groene waas, sneeuw, ijs soms afgewisseld door een klein bergmeer.

Een rode auto passeerde mij. Ik volgde ‘m op zijn weg naar boven. “Wat een afstand”, dacht ik, “moet ik dat nog helemaal klimmen, het lijkt wel of er geen eind aan komt”. Dat was ook zo. Ontelbaar veel bochten moest ik nog door. Na iedere bocht denk je er te zijn, even zovele keren word je teleurgesteld.

Opeens lag hij daar. Het leek wel een bedachtzaam opgebouwde hoop puin, mooi en lelijk tegelijk, zo symmetrisch was hij van vorm. De laatste 2 km waren het zwaarst. Regen, kou en vermoeidheid. Maar je zet door, het eind is nabij. Gedachteloos maalde ik naar boven.

Plotseling fietste ik recht een wolk in. Een rare gewaarwording, ik zag geen hand meer voor ogen. Uit veiligheidsoverwegingen fietste ik op het midden van de weg. Rechts van me lag een steil en diep ravijn, links lag de weg bezaaid met rotsblokken.

Zeer vermoeid kwam ik boven. We besloten direct af te dalen, het was ijskoud op de top en er was niets te zien. We zaten middenin een wolk. Langs een ravijn daalden we af, een lastige weg met vele haarspeldbochten. Bijna belandde ik in een kudde schapen. Met hun stomme koppen keken ze me verdwaasd aan. Vrijwel meteen brak er paniek uit. Met een hoop geblaat gingen ze opzij.

In St. Etienne de Tinée streken we neer op een terrasje met bevroren tenen, slapende vingers en een knorrende maag. We realiseerden ons nu pas dat de Alpen voorbij waren. De laatste Col was beklommen en slechts 100 km afdalen scheidden ons nog van de Middellandse Zee.

Na het versterken van de inwendige mens besloten we nog zo’n 30 km te fietsen naar St. Sauveur sur Tinée, het was al laat. Op een zeer rustige camping brachten we onze laatste Alpennacht door.

De Alpen hadden mijn hart veroverd. Terugkomen zal ik er zeker, met de fiets en rugzak!

Gereden afstand 74 km

Woensdag 12 juli 1989: St. Sauveur sur Tinée – Monte Carlo

De dag van de vakantie was aangebroken. Vanaf de Col de La Bonette mochten we afdalen tot zeeniveau. 130 km achter elkaar afdalen, kan je je dat voorstellen?

Ruim 70 km hadden we al achter onze kiezen. Licht mee trappend suisden we met een vaart van 50 km/u naar de Mediterrannee. Het was schitterend! Achter je lagen de Alpen gehuld in een dik pak wolken. voor je een strak blauwe lucht. Achter iedere berg verwachtte je de Middellandse Zee.

Langzaam aan werd het warmer. De verkeersdrukte nam toe, we waren per ongeluk op een snelweg terecht gekomen. Na vele omzwervingen in de buitenwijken van Nice stonden we eindelijk oog in oog met een blauwgroene licht golvende zee. Zo’n 2.000 km in de benen na 22 fietsdagen en vele ervaringen rijker.

Op de brede en langgerekte boulevard van Nice streken we neer voor een smakelijke lunch. Nog 3 dagen hadden we voor de boeg om de goudkust van Europa te bezichtigen. Vandaag stond Monte Carlo op het programma. We kozen voor de langere maar mooie weg langs de kust richting Monaco. Links de spoordijk, rechts de villa’s en privé stranden, daarachter de zee.

Om 15.00 uur zaten we op de boulevard van Monte Carlo met het Olympische bad en de jachthaven vol indrukwekkende Nederlandse kwaliteitsproducten van tientallen miljoenen voor ons. Tot 19.00 uur hebben we daar gezeten, zeer vermoeid maar voldaan. Ons doel was bereikt.

‘s Avonds reden we via de beroemde tunnel waar Alain Prost meermalen met zijn bolide doorheen gescheurd heeft naar het kloppende hard van Monaco: De casino’s. Even een situatieschets. Een smetteloos schoon plein. Op een rij: een Testarossa, een “gewone” Rolls, Aston Martin cabriolet en een enorme slee uit Dubai, het merk kende ik niet. Een spierwitte Rolls Royce stopte. Uit het casino kwam een oudere vrouw gehuld in een beeldschone jurk. Gewillig werd ze door haar chauffeur in de Rolls geïnstalleerd. Uit de hoogte kijkend zat ze daar, kwijlende toeristen rond haar heen. Ik zou mijn nagels graag in haar geplamuurde gezicht gezet hebben. Brrr! Wat een wereld. Alleen als je geld hebt tel je mee.

Trots op wat ik de afgelopen weken gepresteerd had stapte ik op mijn fantastische fiets!! We zetten koers naar het Paleis, het mooiste stukje stad van Monte Carlo. Smalle steegjes vol terrassen waar lekker gegeten werd. Ik zou zo aan willen schuiven, ooh wat zag dat er lekker uit!

Om een uur of tien verlieten we Monte Carlo richting Nice op zoek naar een slaapplaats. Dit wilde niet erg vlotten. Nergens mochten we ons tentje opzetten. De jetset slaapt niet in tenten, campings zijn er dus ook niet. In het Franse binnenland zouden we allang wat gevonden hebben. Hier zijn ze alleen aardig en gastvrij als je een dikke portemonnee hebt, dat was duidelijk.

Na twee uur rondgezwalkt te hebben vonden we uiteindelijk een overdekt terras van een nog niet verhuurd appartement. Vermoeid installeerden we ons daar blij toch nog iets geschikts gevonden te hebben. Onze ogen vielen vanzelf dicht……

Donderdag 13 juli 1989: Monte Carlo – Cannes

Om 7.00 uur ontwaakten we op ons “privé-terras”. We pakten de spullen in en reden richting Nice. Bij een boulangerie kochten we ons ontbijt waarna we koers zetten naar de boulevard. We namen plaats op een bank en parkeerden aan weerszijden de fietsen. Ik dook als eerste de Middellandse Zee in. Wat was dat lekker! Het water was lauw. Ik voelde me fantastisch. Ruim 2.000 km in de benen. Genève gezien, urenlang gezweet in de bergen, de dag tevoren met de fiets weggestuurd van het “casinoplein” van Monte Carlo, slapen op een terras van niet (of toch wel) verhuurd appartement op een privé-terrein. Ik kon wel uren doorgaan! Zo lag ik heerlijk te denken terwijl het zeewater over me heen klotste. Over het grind liep ik naar de douche. Peter gooide doucheschuim en een handdoek naar beneden.

Vervolgens dook Peter de zee in. Een lachwekkende situatie volgde. Peter ging douchen….. Een hele rij mensen stond achter hem te wachten. Hij had dit niet door en bleef heerlijk poedelen. Na enige minuten stapte hij eronder vandaan en keek om. Hij schrok, de mensen keken zeer chagrijnig. Het kon ons niks schelen!

We voelden ons weer fris en hadden de hele dag nog voor ons. Tijdens het ontbijt hadden we veel bekijks. Een oudere heer kwam een praatje maken, wilde weten waar we vandaan kwamen. De fietscomputers vond hij prachtig, zo iets had hij nog nooit gezien. Ik zag hem denken: “Was ik nog maar jong”. Een joggende Fransman kwam voor ons staan en begon met een monoloog waar geen eind aan kwam. Alle cols die wij beklommen hadden had hij ook beklommen, hij kende mensen in Nederland en van de fietsen moest hij alles weten. Het was een aardige man. De jeugd op het strand vond hij maar niks “Ze liggen alleen maar lui in de zon te bakken!” Hij prees ons dat we zo’n vakantie hadden ondernomen. Voordat hij wegjogte gaf hij nog een tip: “Doe 0,30 liter water in de bidon, voeg vijf druppels citroen toe en laat er suiker in oplossen (?). Je komt dan iedere berg op.

Het was inmiddels laat geworden. Om twaalf uur had ik voor het station van Nice afgesproken met Robbert, een studievriend uit Rotterdam. Hij was met een vriend (Rob) met de fietsbus naar de Rivièra gekomen.

Vijf over twaalf troffen we elkaar en besloten bij te praten op een terras onder het genot van een grote kop koffie. Het was een komisch gezicht. Wij zaten afgetraind en vermoeid aan tafel. Rob en Robbert zaten er nog fris en al goed gebruind bij. Het was gezellig. ‘s Middags scheidden de wegen zich. Wij wilden naar Cannes, zij zouden in Nice blijven.

Over een enorm lange boulevard volgden we de kustlijn en stopten bij de jachthaven van Antibes. Gigantische motorjachten en Jongerts lagen naast elkaar afgemeerd. Even verder lag een Contest 30. In m’n beste Frans probeerde ik de eigenaar duidelijk te maken dat wij een Contest 34 hadden. Hij vaarde er nu al 12 jaar mee en was uiterst tevreden.

Aan een “bijsteiger” lag het motorjacht van Freddy Heineken, de Something Cool. Peter, die overigens zelf geen Heineken en eigenlijk helemaal geen bier drinkt, wilde graag met deze boot op de foto.

We stapten op de fiets en vervolgden onze route. Op het uiterste puntje van Cap d’Antibes hadden we een schitterend uitzicht over de Golfe Ivan met ondergaande zon. Ik wilde een foto maken en stond op de openbare weg voor een statig hek. Daarachter stond een bewaker met een geweer. Hij verzocht ons te verdwijnen. Onzin! We stonden toch op de openbare weg. Hij ging druk met z’n walkietalkie overleggen wat eraan te doen! Een paar minuten later werd het ons duidelijk. De man des huizes stond op het punt van vertrek. Stel je toch ‘ns voor dat hij twee van die zwervers vanuit zijn Rolls Royce zou zien?!

We zetten koers naar Cannes. Wat een mooie boulevard heeft die stad. Met het uitzicht op de jachthaven aten we onze avondmaaltijd. Na het versterken van de inwendige mens reden we naar het Carlton, het duurste hotel van Cannes. Bij de ingang was het een drukte van belang. Bentley’s, Porsches, Rolls Royces en Mercedessen reden af en aan. Een komisch gezicht. Mensen die kijken naar mensen die gezien willen worden.

We fietsten naar het centrum. Het nachtleven van Cannes was zeer aantrekkelijk. Vele jazzbandjes speelden op straat, de terrassen zaten overvol. We baalden dat we onze fietsen nergens veilig konden stallen. Een biertje zat er dus niet in.

Om een uur of twaalf reden we naar La Cocca, een buitenwijk van Cannes. We kwamen voor het eerst op een professioneel georganiseerde camping. Het hek schoot open en sloot meteen nadat we het terrein betreden hadden. Een man kwam naar ons toe en vroeg ons nummer. We zeiden dat we op zoek waren naar een plek. “Geen probleem”. Paspoort inleveren, geen tent opzetten, dat maakt teveel herrie, de douches zijn morgen vanaf 8.00 uur open. Welterusten!

Slapen in de open lucht is heerlijk. Na deze dag vielen onze ogen dan ook snel dicht!

Vrijdag 14 juli 1989: Cannes – Grimaud

De één na laatste dag van de vakantie brak vroeg aan. Na een frisse douche reden we direct naar de boulevard van Cannes waar we ontbeten. Enorme jachten gingen voor de kust voor anker. Een vrouw vertelde dat vanavond een groot vuurwerk afgestoken zou gaan worden. Het was 14 juli, een Nationale Feestdag voor de Fransen. We wilden het graag meemaken, maar hoe? De volgende dag zou de fietsbus ons terugbrengen naar Nederland. We besloten er ‘s middags over na te denken.

Vandaag bemerkten we onze vermoeidheid echt. We hadden nergens zin in en hingen de hele middag rond op de boulevard voor het Carlton. Om een uur of vier moest er toch eens wat gaan gebeuren. We reden naar het station van Cannes om te informeren of de fietsen op de trein naar Saint Tropez konden. We zouden dan ‘s avonds het vuurwerk kunnen zien en de volgende dag op ons gemak ons naar de opstapplaats van de fietsbus kunnen laten vervoeren. De Franse spoorwegen gooiden onze plannen in duigen.

We baalden en voelden ons loom. Er moest dus toch gefietst gaan worden! We dachten dat de route binnendoor naar Fréjus korter en sneller zou zijn dan het volgen van de kustlijn. Dat viel tegen. Heuveltjes (!) moesten beklommen worden onder een nog scherp brandende zon. Als we ergens geen zin in hadden was het wel klimmen! Moeizaam worstelden we ons naar boven. Vanuit Fréjus volgden we de kustlijn weer. Het was al één uur toen we op de camping in Grimaud aankwamen. We besloten in de open lucht te slapen. We spreidden het plastic uit, lieten voor de laatste keer de matjes opblazen en rolden de slaapzakken uit. Peter ontstak het kaarsje. We beseften nu dat de vakantie bijna ten einde was. Wij lagen heerlijk warm opgeborgen in de slaapzakken.

Het was een mooie nacht. De hemel was bedekt met sterren. Wij voelden een milde bries over ons gezicht waaien. We dronken nog wat en vielen in slaap……