1990 Canada: Calgary – Vancouver

Na een zeer geslaagde fietsvakantie met Peter in de zomer van 1989 lagen de plannen voor 1990 in februari van dat jaar al snel klaar: “Fietsen in de Pyreneeën………”. De boekjes van Bart Aardema en de onvermijdelijke Michelin overzichtskaart waren door mij reeds grondig bestudeerd. In grote lijnen lag de te fietsen route al vast.

Het verliep echter geheel anders……..

Door een idee van Peter vlogen wij de Atlantische Oceaan over om te gaan fietsen op het Noord-Amerikaanse continent!

Wij maakten een tocht van 1800 kilometer door de provincies Alberta en British Columbia in het westen van Canada. Vijf schitterende nationale parken en twee metropolen lagen op onze route……

Maandag 18 juni 1990:   DRIEBERGEN – CALGARY

Maandagochtend rinkelde de wekker om 6.15 uur. Met een nog slaperig hoofd besefte ik dat het vandaag zou gaan gebeuren. Voor de tweede keer de grote plas over naar Noord-Amerika. De afgelopen week had helemaal in het teken van de vakantie gestaan. Verzekering voor de fietsen afgesloten, droogvoer gekocht voor dagen dat we geen winkels zouden tegenkomen, visa geregeld voor een bezoek aan de Verenigde Staten, de nodige ditjes en datjes bij Bever Zwerfsport ingeslagen, nieuwe Michelin Worldtour(!) banden rond de wielen van de fiets gelegd en meer van dat soort zaken. Mijn fiets stond beneden verpakt in een grote doos. Dat was gisterenavond na de nodige tegenslag op het allerlaatste moment gebeurd.

Na een voorlopig laatste ontbijt op Nederlandse bodem kwam Peter met de WDM-bus voorrijden. Henk was zo aardig geweest een bus voor ons te reserveren. Ruud zou ons naar Schiphol brengen. Ik nam afscheid van papa, Govert en Maryse. De beide moeders zouden ons uitzwaaien op Schiphol.

Met de ochtendspits mee sjeesden we naar de luchthaven. Na het uitladen bedankten we Ruud en checkten in. Om 10.00 uur verschenen mamma en Mevrouw Vermij op het podium. We dronken koffie met gebak en namen ook van hun afscheid.

Met teveel handbagage stapten we een afgeladen DC-8 van Worldways in. Het was een klein toestel met een smal gangpad en aan weerszijden drie stoelen per rij. Het vliegtuig kraakte zo vervaarlijk tijdens het opstijgen dat we het vertrouwen in dit toestel nog moesten winnen.

Naast ons zat Renate, een 21-jarige studente Bedrijfskunde uit Groningen. Al snel ontwikkelde zich een levendig gesprek. Alles kwam aan bod: Studies, vriendjes, vriendinnetjes, vakantie, de waardeloze service van Worldways, relatieproblemen, de Yes/Viva en ga zo maar door….. Renate was een leuke meid die wel erg graag over zichzelf praatte!

Het zicht was slecht. Alleen IJsland en het Canadese schild waren goed zichtbaar. Na een tussenstop op Edmonton landden we in Calgary. We namen afscheid van Renate en wachtten met spanning op onze fietsjes. Deze kwamen gelukkig geheel ongeschonden uit hun dozen. In de aankomsthal maakten we ze gereed voor de “aftrap”. We hadden veel bekijks…….

Het was vier uur in de middag, lokale tijd. In Nederland maakte men zich nu op voor de nacht. Door een distelveld liepen we onze eerste meters naar een benzinestation op Canadese bodem. Onze pompen werkten niet naar behoren. Zo kregen we de banden niet opgepompt tot 6.3 bar, nodig voor een zo laag mogelijke rolweerstand.

Vele mensen spraken ons aan met vragen als “Waar komen jullie vandaan?” “Waar gaan jullie naar toe?” “ Hoeveel kilometers denken jullie te gaan fietsen?” Dat zou ons nog vele malen gebeuren gedurende deze vakantie. Aan het begin stonden we nog voor iedereen open. Naarmate de weken vorderden werden we steeds kritischer in het contact met mensen. Anders zouden we constant staan te ouwehoeren met mensen die ons geen klap interesseerden. Of mensen zich werkelijk voor ons interesseerden merkten we na verloop van tijd snel genoeg. Het was hartstikke leuk om juist met die mensen uitgebreider te praten!

Een meisje in sporttenue stopte bij het benzinestation om een blikje Cola (Pepsi of Coke?!) uit een frisdrankenautomaat te trekken. Al snel raakten we met haar aan de praat. “They looked lost” zou ze later tegen haar moeder zeggen! Ze had een jaar geleden zes weken door Europa getrokken met een mountainbike en ook Nederland aangedaan. Gesprekstof voldoende dus!

Wij vroegen haar of ze een leuk eettentje en een goede camping wist om de eerste nacht in Calgary te kunnen doorbrengen. Zij vroeg spontaan of wij bij haar wilden komen eten. Of we mochten blijven slapen zou ze aan haar moeder vragen. Barbara logeerde voor en aantal weken bij haar moeder. Om haar studie te kunnen betalen coachte ze verscheidene hockeyteams.

Met veertien Canadese kilometers in de benen zaten we na een uur bij Miss Taylor en Barbara aan tafel. Het blijven slapen was ook geen probleem. We hadden een luxe basement inclusief badkamer voor ons alleen.

Het was een gekke gewaarwording!. Vannacht had ik nog in m’n eigen bed in het verre Driebergen geslapen. Nu zat ik bij totaal vreemde mensen aan tafel terwijl ik het gevoel had ze al langer te kennen. Vreemd, maar wat een start van de vakantie!

Na heel gezellig en lekker getafeld te hebben sloeg de vermoeidheid bij ons toe. We douchten ons helemaal fris en zochten na een dag van 25 uur de bedden op.

De reis was begonnen, de eerste verrassing een feit. Als de voortekenen niet logen, waren de Goden ons gunstig gezind!

Dinsdag 16 juni 1990: CALGARY

Om half negen werden we wakker in onze Canadese bedden. Miss Taylor had een heel ontbijt voor ons klaar gezet. Cruesli, juice, fruit……nee, er ontbrak werkelijk niets! Ze werkte full-time bij Shell-Canada. Barb moest een hockeyteam coachen en zou ons om half elf oppikken en naar Calgary Down Town brengen.

Zo gezegd, zo gedaan. In Calgary bezochten we eerst het Information Center voor een plattegrond. De weg naar de Calgary Tower aan de 101 9th Avenue S.W. wisten we snel te vinden. Een snelle lift knalde ons in 63 seconden naar het Observation Terrace op 192 meter hoogte. We hadden een schitterend uitzicht over de stad en de omgeving. Aan de horizon in westelijke richting lagen de Rocky Mountains.

Op een terras dronken we lekker frisse Ice Tea. Onder een vriendelijk schijnend zonnetje bekeken we wat winkeltjes en staarden omhoog naar de immense gebouwen.

In de Palliser Square Shopping Mall lunchten we. Op de bovenste etage lag een enorme “daktuin”. Dit was bedoeld voor de mensen die in Calgary Down Town werkten en er even tussen uit wilden. Inderdaad, vele mensen lazen hier kun krant of lagen wat te dutten.

We liepen naar Fort Calgary aan de 750 9th Avenue bij de 7th Street. Het gaf ons door middel van exposities en audiovisuele presentaties een aardig beeld van de natuurlijke historie van de prairies, de aankomst van het contingent North West Mounted Police, de bouw van Fort Calgary en het dagelijkse doen en laten van zo’n politieman aan het einde van de negentiende eeuw.

Calgary werd in de nazomer van 1875 gesticht, toen het hiervoor genoemde contingent van de North West Mounted Police zijn tenten opsloeg bij de samenvloeiing van de Bow River en de Elbow River. De bevelvoerende officier, kolonel J.F. MacLeod, noemde dit kampement naar zijn geboorteplaats in Schotland: “Calgary” betekent in het Keltisch zoveel als “helder stromend water”. De veeboeren waren de eersten die zich in dit gebied vestigden. Zij vonden het gematigde klimaat, de overvloed van water en de grazige groene weidegronden hier ideaal voor de veeteelt. De veeteelt is nog steeds een vooraanstaande economische factor in het gebied rond Calgary, evenals de grote vleesconservenindustrie in deze stad.

In 1883 bereikte het spoor van de Canadian Pacific Railway het plaatsje Calgary en begon er een periode van krachtige groei voor de nieuwe nederzetting. Omstreeks eind 1883 telde Calgary 600 inwoners, een aantal dat omstreeks 1891 was aangegroeid tot bijna 4000 zielen. De stad mocht zich zelfs beroemen op zulke gerieven als elektriciteit en een drinkwaterleidingnet. Toen er in 1914 olie werd ontdekt in de Turner Valley, enkele kilometers van de stad vandaan, werd Calgary verrijkt met een nieuwe florerende industrie. In de loop der jaren is Calgary blijven groeien, van 100.000 inwoners omstreeks het einde van de Tweede Wereldoorlog tot bijna 650.000 nu. De veeteelt, de landbouw, de aardolie-industrie en de ontwikkeling van de industrie in het algemeen bleven de stad en het gebied eromheen een gezonde economische basis verschaffen, met de belofte van toekomstige welvaart. Het begrip “energie” is de stuwende kracht achter de snelle expansie van Calgary. De stad is het centrum van de aardolie-, de steenkool- en de uraniumindustrie in de provincie Alberta.

We voelden ons toch best moe, de befaamde jetlag! Barb pikte ons om half vier op. We bezochten “The Olympic Oval”. Dit overdekte stadium stond op een gigantisch sportcomplex. Een deel van de Olympische Spelen vond hier in 1988 plaats.

Miss Taylor werkte ook in Calgary Down Town. Vanuit haar kamer op de een na hoogste verdieping hadden we een fraai uitzicht. Dit gebouw was groter dan de Shell “hoofdkantoren” in Amsterdam en Rotterdam bij elkaar!

Het stratenplan van bijna iedere Noord-Amerikaanse metropool is erg logisch opgebouwd. Calgary is verdeeld in vier geografische delen: Northeast, Southeast, Northwest, Southwest. Het adresseringsstelsel met de aanduidingen North en South begint bij Centre Street in het hart van Calgary. De Avenues lopen van oost naar west. Het adresseringsstelsel met de aanduidingen East en West begint eveneens bij Centre Street, maar de straten lopen allemaal van noord naar zuid.

Het eerste cijfer van een adres met drie cijfers, bijvoorbeeld 131 4th Aveue S.W. of de eerste twee cijfers van een adres met vier cijfers, bijvoorbeeld 1300 6th Avenue S.W., geven aan bij welke straat het betreffende adres te vinden is.

Het verbaasde ons dan ook niet dat Barb de weg in het centrum altijd snel wist te vinden. Probeer in Amsterdam Zuid-Oost iemand maar eens de weg naar de Dam uit te leggen. In Calgary Down Town hoef je dat niemand uit te leggen. Het wijst zich vanzelf. Natuurlijk, Amsterdam heeft een andere geschiedenis en heeft veel meer te bieden dan de meeste Noord-Amerikaanse steden. Het geeft echter wel aan dat Canadezen en Amerikanen praktisch ingesteld zijn.

We aten heel gezellig thuis. Miss Taylor had plezier in koken, dat was te merken. Barb moest nog een hockeywedstrijd spelen in het stadion waar de Olympische Spelen in 1988 geopend werden. Peter en ik waren het enige publiek. We namen wat foto’s van de Olympische ringen en het inmiddels gedoofde Olympische vuur.

Na de wedstrijd reden we naar het universiteitsterrein. Wat een gigantische sportvoorzieningen hebben Canadese studenten! Enorm, wat een complex. In de “The Olympic Speedskate Hall” hingen foto’s van onze “ijskoningin-” van Gennip. De Olympische skispringschans buiten Calgary lag er verlaten bij. Jammer genoeg was de bobsleebaan voor het publiek gesloten.

Weer thuis drongen we koffie met een traktatie van ons. Barb kleedde zich om en nam ons mee naar een Western Café. Al haar hockeyvriendinnen waren daar. Peter en ik raakten aan de praat met een meisje van de Canadese hockeyselectie. Ze had over de hele wereld gespeeld inclusief twee W.K.’s en de Olympische Spelen van 1988.

Om een uur lagen we in ons bed en kletsten nog wat na over onze Calgary-day! Erg veel echt belangrijke bezienswaardigheden waren er niet. Niettemin deden we toch een goede indruk op van deze stad. Eigenlijk zagen we Calgary in de verkeerde maand. Hiermee doel ik op de Calgary Stampede.

Sinds 1912 wordt elk jaar in juli de befaamde Calgary Exhibition & Stampede gehouden die tien dagen duurt, ingeleid door de spectaculaire Stampede Parade. Na deze kleurrijke parade beleeft Calgary tien opwindende dagen vol plezier en western vermaakt. “Square dancing” in de straten, het wereldkampioenschap Rodeo, wedrennen met wilde paarden, “chuck-wagon races” (huifkarren met vier paarden ervoor) met hoge geldprijzen als inzet, groots opgezette shows en ga zo maar door!

Wij moesten fit zijn voor de volgende dag. De ogen vielen snel dicht.

Woensdag 17 juni 1990: CALGARY – BOW PROVINCIAL PARK

Onze eerste fietsdag!. De dag begon langzaam. Miss Taylor had wederom het hele ontbijt klaargezet. Na alles ingepakt te hebben namen we afscheid van Barb. Ze had ons werkelijk een fantastische dag bezorgd en samen met haar moeder een enorme gastvrijheid verleend. Zou dit in Europa ook kunnen gebeuren? Ik denk van niet!

Onder een bewolkte lucht trapten we onze eerste kilometers door de buitenwijken van Calgary richting de universiteit, de officiële start van de toer. We schoten een paar “I am a hot customer” sponsorfoto’s, pompten de banden door middel van een verloopring bij een van de vele benzinestations keihard op en probeerden brandstof te vinden voor onze petroleumvergasser. Dit lukte in het begin maar matig. Onder het motto “zoekt en gij zult vinden” kon ik na een uur slenteren van “gasstation naar gasstation” “kerosyne” in mijn brandstoffles gieten. Met die wetenschap dook ik voor de eerste maal de “Safeway”-supermarkt in. Wat een verschil met Nederland. Alles was “bigger”. De karretjes, de fruit-groente-afdeling, verpakkingen en ga zo maar door. Bij de kassa werd alles voor mij ingepakt.

Met uitzicht op de Olympische springschans lunchten we. Het was ons allebei opgevallen dat buitenwijken van steden in Noord-Amerika anders zijn dan in Europa. Neem nou Calgary. De laatste 10 kilometer hadden we over een kaarsrechte weg gefietst met aan weerszijden ontelbaar veel verschillende soorten benzinestations, garages en restaurants. Dit was intertijd uit praktische overwegingen zo gepland. Iedere Canadees heeft z’n voorkeur voor een bepaald merk benzine. Dan is het toch gemakkelijk om alle benzinestations bij elkaar te plaatsen. Je weet dat daar benzine verkocht wordt en dat je favoriete merk er zeker bij zit. Met restaurants en supermarkten is het precies hetzelfde.

Inmiddels fietsten we op de Trans Canadian Highway, een weg van West naar Oost dwars door Canada heen. Op de “shoulders”, de vluchtstrook, van deze snelweg bewogen wij ons maar moeizaam voort. Een noordwesten wind kracht 4 blies ons vol in het gezicht. Malend op de pedalen reden we heuvel op heuvel af. Bij mij ging het niet lekker. Ik had een slapend kruis en voelde me slap in de benen. Op dat moment realiseerde ik me dat ik het fietsen in de vakantie zelf vergeten was. Klimmen, zweten, dalen. Ik moest er weer aan wennen. Dat zou lukken, daar was ik van overtuigd.

Aan het begin van een tocht zie ik fietsen vaak als corvee. Het moet om van A naar B te komen. Naarmate het aantal kilometers vordert gedurende een vakantie ga ik fietsen anders zien. Als iets leuks, me inspannen om onvergetelijke indrukken op te doen van en in een nieuwe omgeving. Klimmen wordt dan mooi. Heerlijk genieten van het landschap om na een paar uur zweten met grote voldoening bovenop een top te staan. Daarna volgt een vaak sensationele afdaling wat een machtig gevoel geeft. Zo was het vorig jaar. Dit jaar zou het weer zo worden. Dat wist ik zeker.

Fietsen is naar mijn mening het mooiste vervoermiddel dat er bestaat om een land of streek te zien. Ik heb de rust en stilte rond me om het van landschap te genieten maar ga er toch voldoende snel doorheen zodat het op den duur niet saai wordt. Het is mogelijk meerdere streken in een vakantie te zien zoals Peter en ik vorig jaar gedaan hadden in Europa. Juist dat aspect spreekt me zo aan in het vakantiefietsen. Lange tijd heb ik gedacht te gaan rugzaklopen in mooie natuurgebieden. Door een zin die alles zegt over het verschil tussen lopen en fietsen ben ik overtuigd: Lopen doe je in een landschap, fietsen door een landschap.

Terug naar Canada. Na 50 kilometer fietsen waren we een camping tegengekomen langs de Trans Canadian Highway. “Doorrijden”, dachten wij, “anders is ons dagtotaal te laag”. Voor de eerste maar ook meteen de laatste maal vergisten we ons in de enorme uitgestrektheid van Canada.

Na nog eens 20 kilometer trappen verscheen wederom een “campingsign” voor onze ogen. We reden de snelweg af in de veronderstelling dat de dag erop zat. Wat bleek nou? De camping lag 23 kilometer van de snelweg af. Een land dat op auto’s is ingesteld is is in dit opzicht fietsonvriendelijk. Niet aan te doen. Doorfietsen!

De tocht was toch best mooi. Het prairielandschap vonden wij toch niet zo saai als vele mensen ons verteld hadden. Wat het misschien voor ons aantrekkelijk maakte waren de Rocky Mountains die in de verte als schaduwen tegen de lucht opgestapeld lagen. De stijgingspercentages waren alleszins vriendelijk en ook het zonnetje brak tegen het einde van de dag toch nog door. “Canada, we are coming!!”

‘s Avonds om negen uur zetten we ons tentje op in het Bow Provincial Park langs een snelstromende rivier na 107,5 kilometers fietsen. Barb had ons deze camping aangeraden.

De ontdekking van de avond was het vuur…………..Met wat geleende aanmaakblokken en gekloofd hout stookten we ons fikkie. Het was weer ouderwets gezellig. Ik draaide een voedzame maaltijd in elkaar terwijl Peter het vuurtje telkens van voer voorzag. Tot diep in de nacht hebben te zitten kletsen. Wederom dachten we: Wat een start van de vakantie!

Gereden afstand 107,5 km


Donderdag 21 juni 1990   BOW PROVINCIAL PARK – BANFF

Door het geruis van de snelstromende rivier werden we gewekt. Raven hadden onze boterpot open gepikt en er een aantal happen uitgenomen. Lekker! Onder een heerlijk zonnetje ontbeten we en rommelden al onze spullen de fietstassen in. Het vuurtje van gisterenavond smeulde nog na. We smeerden onze spierwitte lijven helemaal in met zonnecreme. Vooral de bovenbenen, oren en het puntje van de neus zijn bij het fietsen beruchte “brandplaatsen”.

Via de 1A Highway, een rustiger en mooier alternatief voor de Trans Canadian Highway, reden we nu echt de Rocky Mountains in. De eerste meren, besneeuwde hellingen en gletsjers. Het zou nog mooier worden. Nog vijf weken te gaan. Het leek lang. We lunchten in Canmore en vervolgden onze weg terug op de Trans Canadian Highway naar het Banff National Park. Dit is het oudste en bekendste nationale park van heel Canada. Het park heeft een oppervlakte van 6641 km2 en is vooral befaamd om zijn besneeuwde bergtoppen, gletsjers, bergmeren, rivieren, alpenweiden, beboste hellingen en diepe dalen. We zouden het allemaal gaan zien!

Aan weerszijden van de Highway 1 (Trans Canadian Highway) stonden hoge hekken om het wild via tunnels naar de overkant te sluizen. In het verleden gebeurden teveel ongelukken met overstekend wild met vaak dodelijke afloop. Soms voor beide partijen!

Fietsend op de toch best wel drukke Highway 1 begon ik de foto’s een beetje te herkennen. Thuis op m’n kamer in Rotterdam had ik me ‘s avonds onder het genot van een Belgisch biertje vaak geprobeerd een voorstelling te maken van hoe het fietsen in Canada zou kunnen zijn. Ik bekeek foto’s, las over de nationale parken, sprak met mensen die er gefietst hadden. Kortom voorpret!

Een enorm lange goederentrein passeerde mij, de Canadian Pacific Railway (CPR). De meer dan een kilometer lange sliert werd getrokken door zes locomotieven. Deze kracht was nodig om de Rogers Pass (1327 meter) in het Glacier National Park over te komen. Al in 1885 reed hier de eerste trein overheen. Wij zouden de pas fietsen beklimmen!

Aan het einde van de middag rolden we Banff binnen. Een zeer toeristisch maar mooi wintersportstadje met 5.000 inwoners liggend op de oevers van de Bow River in het zuidelijk deel van het Banff National Park. Het stadje wordt jaarlijks overspoeld door mensen uit het Verre Oosten (vanuit Canada maar 6 uur vliegen!) en de Verenigde Staten. Het is het ski-oord van Canada. Zelfs president Bush maakt hier wel eens een rondje.

Ik bezocht Safeway voor een spaghetti. Barb had ons aangeraden in Banff bij “Park ‘n Pedal”, een mountainbikeshop, langs te gaan. De eigenaar van de zaak was een vriend van haar. Hij zou ons goede adviezen kunnen geven over de te fietsen route. Hij zelf was er niet. Een werknemer van hem bracht ons naar de camping, 5 kilometer klimmen buiten Banff. Het was weer zo’n typische camping zoals we er nog vele op onze reis zouden tegenkomen. Een vuurplaats, tenten op ruime afstand van elkaar, goede en schone sanitaire voorzieningen, een berenkluis en dit alles gesitueerd middenin de bossen.

Tijdens het eten liep een hert onverstoord voorbij. Als dit met een beer zou gebeuren…..

Terwijl wij van ons vuurtje genoten sprak een vanuit Nederland geëmigreerd meisje ons aan. Toen zij ons aan zag komen had haar broer gezegd: “Dat moeten Nederlanders zijn!”. Over drinkwatervoorzieningen langs de Icefields Parkway kon ze ons gerust stellen. Dit in tegenstelling tot eerdere berichten. Een “wereldfietser” had ons verteld dat er geen drinkwater te krijgen zou zijn langs de Icefields Parkway.

Voor het slapen gaan verzamelden we al ons eten en alles wat maar enigszins een geurtje had. Zo verdwenen ontbijtspullen, kruiden, odorex, doppeldouche en tandpasta in de bearproof kluis. We hadden de waarschuwende folder “You are in bearcountry” goed gelezen en de adviezen opgevolgd. Met een toch wel raar gevoel doken Peter en ik de slaapzakken in. Toen we Banff binnenkwamen moesten we wildroosters over. Ik besefte toen werkelijk middenin de wilde natuur te zitten. Men doet alsof dit heel gevaarlijk is. Je moet natuurlijk oppassen en je voorzorgsmaatregelen nemen. Maar als die genomen zijn hoef je weinig meer te vrezen. In principe zijn beren schuw maar ook zeer onvoorspelbaar. Alleen wanneer ze verrast worden of jongen hebben zijn ze echt gevaarlijk en agressief. Alle andere situaties hadden vermeden kunnen worden. Let wel! Ik praat nu alleen over zwarte beren. Grizzly beren zijn altijd gevaarlijk, onvoorspelbaar en agressief. Gelukkig leven zij op vooral hoger gelegen onherbergzame gebieden. De ogen vielen snel dicht.

Gereden afstand   66,3 km

Vrijdag 22 juni 1990 : BANFF – LAKE LOUISE

Toen Peter de tent openritste straalde de zon ons meteen scherp in de ogen. We hadden beiden geslapen als een blok. Zo’n jetlag blijft je toch een aantal dagen achtervolgen. Peter haalde al onze spullen uit het “beardepot” terwijl ik water kookte voor een lekker warm potje thee. Heel rustig zaten we samen te ontbijten en maakten plannen voor de komende week. De Icefields Parkway was dichtbij! We besloten vandaag tot Lake Louise te fietsen. Een mooie plaats met goede voorzieningen om een dag te rusten. Daarna zou het gaan gebeuren………….

Aan het eind van de ochtend meldden wij ons af bij de “campingoffice” en daalden af naar Banff. Onze pomp werkte niet naar behoren. Bij de fietsenzaak “Park ‘n Pedal” kochten wij een Rolls Royce van een pomp, de Zefal high pressure. Hiermee konden de banden moeiteloos op 6,3 bar gepompt worden. In de Safeway kocht ik Lipton Nooddles and Sauce, aangeraden door het Nederlandse meisje van gisteren, en wat koeken voor bij de lunch.

De fietsen stonden bepakt en bezakt om aan de etappe te beginnen. Opeens miste ik m’n joggingbroek. Er ging een lichtje branden. Ik had hem op de camping laten hangen………. sukkel! Ik gooide alle tassen van de fiets en klom in hoog tempo 5 kilometer omhoog en vond hem. Ook het afdalen ging als een speer zodat we alsnog na de valse start konden vertrekken.

Voordat we de Trans Canadian Highway mochten betreden moesten we eerst de wildroosters over. Dat was best wel een gepiel. Er zat een forse afstand tussen twee opeenvolgende buizen. Voetje voor Voetje met de fiets aan m’n rechterhand stak ik dit obstakel over! Na 2 kilometer fietsen op de Highway 1 sloegen we af bij het bord Lake Louise via 1A, een rustiger alternatief voor de 1.

Na wederom een wildrooster “overgeklommen” te zijn, het park begon weer “echt”, werd de route meteen schitterend. Geen verkeer, prachtig groene bomen rondom ons heen, gletsjers in de verte, blauwe lucht en lekker lichtlopende fietsjes. Wat wil je nog meer! Achter elkaar zoefden we over de goed geasfalteerde weg. Af en toe stopten we, ouwehoerden wat, namen een Dextro en hop…… daar gingen we weer. Heerlijk! Hier had ik van gedroomd tijdens de mei/juni tentamens toen ik plaatjes van Canada zag……….

Bij een picknick plaats stopten we om te lunchen. Uit alle tassen kwam wel iets eetbaars. Alle vuilcontainers waren “bearproof”. Overal werd er voor gewaarschuwd. Het zou nu extra gevaarlijk moeten zijn omdat er tot twee weken terug sneeuw gelegen had. De beren zochten hun voedsel daarom lager. We waren er toch best wel mee bezig.

Na nog eens dertig kilometer fietsen reden we Lake Louise binnen. Lake Louise village stelde weinig voor. Een klein winkelcentrum, een paar hotels en een benzinestation.

We bereidden ons eerste Lipton-maaltje tijdens een gezellig knetterend vuurtje. Inderdaad, het was snel klaar, voedzaam en lekker. Omdat de volgende dag een rustdag zou zijn konden we lekker lang bij ons gretig brandende haartje zitten. Er straalde een weldadige warmte vanaf. Geen overbodige luxe overigens. Op 1500 meter hoogte kan het koud zijn.

Gereden afstand 79,7 km.

Zaterdag 23 juni 1990:   RUSTDAG IN LAKE LOUISE

We stonden laat op en voelden ons duidelijk fitter dan de vorige dagen. Het lichaam had duidelijk moeten wennen aan het tijdverschil en ritme van het dagelijkse fietsen. In de supermarkt kocht ik een heleboel lekkere dingen voor de lunch waarna we een mini-klim maakten naar Lake Louise zelf. Het schijnt een van de mooiste bergmeren van Noord-Amerika te zijn.

In 1.882 werd het meer ontdekt door Ted Wilson, een employé van de Canadian Pacific Railway. Vanwege het smaragdgroene water gaf Ted Wilson het meer oorspronkelijk de naam Emerald Lake, een naam die later werd gewijzigd in Lake Louise. In 1.890 liet de Canadian Pacific Railway een klein chalet bouwen op de oever van Lake Louise. Het is uitgegroeid tot een groot en beroemd hotel: Chateau Lake Louise.

Vanwege de hoge ligging, 1.725 meter boven de zeespiegel, is Lake Louise het grootste deel van het jaar dichtgevroren, behalve in de periode tussen juni en september.

We ploften voor het hotel op een bank neer. Het uitzicht was schitterend. Onbeschrijflijk, zo mooi! Het meer was aan alle kanten omringd door bergen gedomineerd door de met sneeuw bedekte Mount Victoria (3464 meter) met de machtige Victoria Glacier. We lunchten uitgebreid, schreven een kaartje naar het thuisfront en besloten zo dicht mogelijk naar de gletsjer aan de overkant te rijden. We zagen een aantal bergbeklimmers in actie.

‘s Ochtends om een uur of zes wanneer door windstilte het meer rimpelloos is spiegelen de bergen op een indrukwekkende wijze in het meer. Toen we aan de overkant dicht bij de Victoria Glacier stonden was er even zo’n moment. Snel maakte ik een foto en fietste als een gek naar Chateau Lake Louise om ook een foto van de gletsjer gespiegeld in het wateroppervlak te maken. Jammer! Al snel was de wind weer gaan blazen.

Tijdens de afdaling naar de camping behaalden wij beiden een snelheidsrecord van dik 70 km/uur. Voor de tweede maal aten we Lipton Nooddles and Sauce. Het beviel prima. Lipton als basis, wat groende en vlees erbij en klaar is kees!

Peter had extra veel hout gehakt voor een groot vuur. We dronken een biertje en kletsten tot een uur of een. Gek om te beseffen dat thuis in Nederland pappa en mamma nu de deur uitgingen om te gaan werken.

De slaapzakken hielden ons behaaglijk warm in de koude nacht.

Zondag 4 juni 1990: RUSTDAG IN LAKE LOUISE

‘s Nachts was ik een aantal malen wakker geworden van het getik van de regen op het tentdoek. Het is altijd een heel gezellig geluid als je zelf droog ligt maar ik vreesde het ergste voor de dag.

Om acht uur stonden we op. Het regende nog steeds. We besloten het aan te zien. Tijdens het ontbijt probeerden we een voor ons nieuw Amerikaans gemak uit. Inderdaad, jus d’orange in poedervorm aangelengd met water smaakte prima!

Het bleef regenen en het was koud. We zochten beschutting in de shelter, een op iedere overheidscamping aanwezige overkapping met een kachel voor trekkers. Er hing een gezellige sfeer. Een Zwitsers echtpaar stippelde een wandelroute uit op een zeer gedetailleerde kaart, twee Hitch-hikers voorzagen de kachel van hout zodat het lekker warm werd, Peter las over Canada en ik werkte mijn dagboek bij.

Om een uur of een stopte het met regenen. We liepen naar het informationcenter van Lake Louise village. Een enthousiaste vrouw hielp ons aan informatieve folders over de Icefields Parkway, het laatste weerbericht en een extra waarschuwing voor grizzly’s. Vannacht waren ze in Lake Louise gesignaleerd.

We liepen de bossen in en zaten op een rotsblok langs een snelstromende beek. We genoten allebei van “het in Canada zijn”. Zo ver weg, lekker op ons eigen houtje rondzwerven, een schitterende natuur. Wat lag er allemaal in de komende weken verscholen? Morgen de Icefield Parkway……… Tegen het einde van de middag dronken we een lekkere kop warme chocolademelk in Lake Louise village.

Het hout was te nat voor een fikkie. De campingstaff kwam ons nog speciaal waarschuwen het voedsel toch vooral in de berenkluizen op te bergen. Beren hadden vannacht op de camping wat schade aangericht. Voorkomen is beter dan………….. In m’n tentje voelden wij ons veilig!

Maandag 25 juni 1990 : LAKE LOUISE – CIRRUS MOUNTAIN

Om 7.00 uur stonden we op, ruimden alles snel in, ontbeten en braken de tent af. We fietsten naar het shoppingcenter van Lake Louise village, namen geld op en deden boodschappen. Dit laatste moest goed gebeuren want tot Jasper zouden we geen fatsoenlijke winkel meer tegenkomen. Uit Nederland had ik een lading droogvoer meegenomen zodat voedsel voor twee dagen niet te veel zou wegen. De voorraad bestond uit hartkeks (geconcentreerd brood, melkpoeder, eipoeder en wonderstamppot. Alle bidons waren gevuld met vers koud water. In Nederland hadden we extra grote gekocht zodat onze watervoorraad nu uit 4 liter bestond.

Nadat alles een plekje gekregen had reden we met zware fietsen nog een paar kilometer op de Trans Canadian Highway. De afslag Icefields Parkway verscheen voor onze ogen. Zoveel mensen had ik er al over gehoord. Iedereen was lyrisch. Ik was benieuwd. Wij waren er klaar voor, perfect uitgerust na nog een ongewenste rustdag. Ook het weer werkte vandaag mee, een blauwe hemel met een vriendelijk schijnend zonnetje.

Het begon meteen al. Een prachtige spiegeling van de Rocky Mountains in een blauw-groen meer…….. wat mooi! Een voorproefje, dat zou later blijken. We haalden een Duits koppel in en groetten zoals alle fietsers onderling doen elkaar vriendelijk. De weg was veel rustiger dan de Trans Canadian Highway. Af en toe passeerde een auto of motorhome. Langzaam klommen wij naar 2.000 meter. Soms stopten we om van het indrukwekkende uitzicht te genieten. Anette en Christoph, het Duitse koppel. stopten ook. Het bleken echte Canada-gangers te zijn. Drie jaar geleden waren ze van Oost naar West gefietst dwars door Canada heen.

Vijf kilometer voor de “top” stopten we bij de indrukwekkende Bow-Glacier. Peter was er al en had een foto van een ouder echtpaar gemaakt. Ze vonden het fantastisch wat wij deden en vroegen hoe onze route zou lopen. Kelowna?! “Maar daar wonen wij!” Voor we het wisten hadden we hun adres en een hartelijke uitnodiging te pakken. We zouden mogen blijven slapen en konden zwemmen in het meer achter hun huis. Zij, in mijn ogen de perfecte oma voor kleinkinderen, vroeg of wij al geluncht hadden. Een paar seconden later waren onze handen gevuld met worst, druivensap en energierepen! Wat een enthousiast stel. In de Buick reden ze luid toeterend weg. Leuk! Dat mensen op hun oude dag nog zo van het leven kunnen genieten!

Ondanks dat we na een paar kilometer mochten gaan afdalen lag deze “lunch” als een blok op de maag. Moeizaam sleepten we ons omhoog. Het afdalen ging loeierhard. Na een flitsende kilometer wilde ik m’n cantilever-remmen wel eens testen. Gelukkig, ze werkten naar behoren. Ik pulkte de valhelm los en gespte hem strak om mijn hoofd vast. Zo, dat zat! Ik voelde met een stuk “safer!”

Als een speer ging ik. Het stuur drukte ik als het ware naar voren om volle controle te houden. In flauwe bochten verplaatste ik m’n gewicht en lette ondertussen goed op het wegdek. Stel je eens voor, een steen! Brrrrrr!. Niet aan denken………. De omgeving trok als een streep aan me voorbij.

Een halve dag fietsen we nu al over de Icefield Parkway. De mensen en boekjes hadden niet gelogen. De Icefields Parkway was schitterend. De Highway 93 wordt dan ook tot de fraaiste bergwegen van Noord-Amerika gerekend. Hoewel de Icefields Parkway een slingerend traject volgde was er weinig stijging aangezien we ons al op een grote hoogte boven de zeespiegel bevonden. Bovendien reden we door een langgerekt dal aan weerszijden geflankeerd door indrukwekkende bergen. De toppen waren met sneeuw en ijs bedekt. Gletsjers met enorme ijsmassa’s via talrijke watervallen veranderend in groen-blauwe meren zorgden voor mooie afwisselingen.

Na 56 kilometer fietsen stopten we bij het Waterford Lake en lunchten met Anette en Christoph. De cruesli, boterhammen met squirrel peanutbutter en melk zorgden voor voldoende energie in de middag. We namen voor de laatste maal afscheid van onze “fietsmaatjes” en vervolgden onze weg!

Wild was nog niet echt voor onze ogen verschenen. Van de eekhoorns werden we gek, stomme brutale krengen! Af en toe sprintte een hert uit de berm het bos in. Toch iedere keer weer even schrikken! Een beer……. nee, nog niet!

De weg begon weer licht te stijgen. De lucht betrok en het werd al wat later. Naarmate de weg steiler werd nam bij ons het plezier in het fietsen af. We stopten bij de Saskatchewan River Crossing en kochten wat versnaperingen bij een prullaria-winkeltje. De motivatie daalde tot het nulpunt. We hadden al dik 80 kilometer gefietst waarvan de helft geklommen. De stijgingspercentages waren dan wel niet indrukwekkend maar de fiets met al de bagage moest toch omhoog getrapt worden.

“Kom op! Fietsen! We moeten toch verder! De eerstvolgende camping nemen we!” Gedachteloos maalden we omhoog en klommen meter voor meter naar boven. We reden helemaal alleen. Geen auto passeerde meer. Niemand, maar dan ook niemand wist waar we zaten! Zo werden de laatste 30 kilometer toch best mooi!

Peter had meer energie en stond op de Cirrus Moutain camping al te praten met een echtpaar. Ik kwam aanfietsen en hij (Tom, ±50 jaar) zei: “He, lekker gefietst joh?!” Geëmigreerde Nederlanders dus. Peter sprak met Margret, ik met Tom. Hij wilde alles over onze fietsen weten. Zelf had hij net een mountainbike gekocht en zou ‘m graag door ons getest zien worden. Ze nodigden ons uit ‘s avonds een biertje te komen drinken.

De camping was heel primitief. Een toiletje en een woodpile. Stromend water ontbrak doordat de verbinding met een hoger gelegen meer verbroken was. We twijfelden even om door te fietsen naar de volgende camping. “Ach, laat ook maar, dan moeten we weer 20 kilometer fietsen.!” Tom had genoeg water (wat is een mens eigenlijk zonder water……… thuis is het zo vanzelfsprekend!! en onze etenswaren konden we ’s nachts opbergen in z’n auto, want ook een berenkluis ontbrak.

Snel zetten we de tent op en aten voor het gemak brood en fruit. Het lichaam voelde na deze dak plakkerig aan. Een douche was er niet. Op twintig meter van onze tent stroomde een beek met ijijijsssssssssskkkkkkkouououd water. Een voor een poedelden we ons helemaal schoon. Even doorzetten……… maar wat een verademing!

De avond was heel gezellig. Tom en Margret waren zeer geïnteresseerd in onze vakantieverhalen. Bij het aanhoren schaterden ze het allebei uit. Tom probeerde wat hout te hakken. Dit lukte maar matig waarna Peter de blokken met een paar mokerslagen verbrijzelde. Margret: “Je wordt ouder Tom!” Na twee biertjes en een paar glazen Canadese wijn begon ik me gezellig rozig te voelen. De mooie verhalen kwamen los. Vorig jaar waren Tom en Margret in het “shit”-dorp Helmond geweest. Tom vroeg aan z’n broer wat al die plakkaten op de stoep waren. “Kauwgom..? Holy shit!!. Wat een land!!” Terug wilden ze nooit meer.

Om een uur of twaalf zochten we ons tentje op. “Ik breng jullie wel even”, zei Tom. “Waarom dan??”. “Oh, ik heb net een zaklamp gekocht en wil even met die enorme spuit licht spelen!!”. Na tien meter lopen waren we er al! Een gekke nacht begon………. De tent stond op een ongelijke ondergrond. Gedurende de nacht gleden we steeds meer naar beneden!

Gereden afstand: 111 kilometer

Dinsdag 26 juni 1990:   CIRRUS MOUNTAIN – JASPER

Na een onrustige nacht brak de dag weer aan. Er stond heel wat te gebeuren. Allereerst de beklimming naar Columbia Icefield (± 2.000 meter), waarna ons nog een pittige tocht naar Jasper te wachten stond. Peter haalde alle ontbijtspullen uit Tom’s auto zodat we ontbeten met hartkeks volgesmeerd met peanutbutter! We stonden op het punt van vertrek toen Tom zijn mountainbike kwam “showen”. Zowel Peter als ik maakten een rondje. Ongelooflijk, wat kan zo’n ding veel hebben! Het deed Tom goed te horen dat hij een degelijke fiets had gekocht met goede onderdelen (Shimano). Een kilometerteller als wij hadden vond ‘ie ook wel leuk om te hebben. Om kwart voor tien namen we afscheid. “Mochten jullie onderweg zin hebben in een kopje koffie hebben dan…………….!”

Het was meteen klimmen geblazen. Bergopwaarts naar de Sunwapta Pass was voor de niet helemaal uitgeslapen Alexander geen makkie. Een dik wolkendek hing boven ons. Herinneringen aan de Alpen vorig jaar kwamen boven. In de verte zag ik enkele honderden meters hoger dan de hoogte waar ik me bevond auto’s rijden. Het deed me denken aan de zware beklimming van de Col de la Bonnette. “Kom op! Fietsen! Je moet toch naar boven!” Peter bleek wederom over een betere conditie te beschikken. Hij reed steeds verder bij mij weg. Ik baalde daar best wel van, maar de oorzaak lag natuurlijk bij mezelf. Een jaar met veel (gezellige!) jaarclub- en dispuutborrels bleek toch zijn sporen nagelaten te hebben. Wat minder hardlopen en wat meer bier! Eigenlijk best gezellig, maar zou ik het komende jaar…………… Goede voornemens werden geboren.

Het werd steeds kouder naarmate ik hoger kwam. Stukken ijs lagen naast de weg te ontdooien. Wat mooi toch eigenlijk! En dan te bedenken dat het gebied waar ik nu fietste in de IJstijd tienduizenden jaren terug bedolven lag onder een gigantische ijsmassa. Wat ben je als mens toch eigenlijk een nietig wezentje. De natuur is oppermachtig.

M’n Gore-Tex jas van tante “Betsie” bewees hier z’n eerste goede diensten, want het was echt koud. Een temperatuur van enkele graden boven nul. Met blote benen en gevoelloze tenen kwam ik bij de grens van het Banff National Park en de toegang tot het Jasper National Park. Peter was er al. Columbia Icefield was dichtbij. We besloten snel door te fietsen. De top was bijna bereikt.

Na nog eens 8 kilometer rammen op de pedalen zat het zwaarste deel van de dag erop. Blauwbekkend namen we plaats echter een raam in een behaaglijk warme coffeeshop met uitzicht op de Athabasca Glacier, een gletsjer gevoed door Columbia Icefield. Terwijl we ons trachtten op te warmen met warme chocola en koffie even een stukje geschiedenis.

Het Columbia Icefield is de grootste ijsmassa in de Rocky Mountains. Deze gigantische ijsmassa “voedt” verscheidene gletsjers, traag voortkruipende ijsmassa’s in het hooggebergte die ontstaan doordat dikke sneeuwlagen door hun eigen gewicht worden samengeperst tot ijs dat langzaam omlaag wordt gedrukt. Deze gigantische “ijstongen” strekken zich vanaf hun oorsprong in het hooggebergte vaak uit tot in de lager gelegen dalen, volgen de loop van die dalen en worden door de wanden ervan op hun plaats gehouden. De snelheid waarmee het ijs van een gletsjer zich verplaatst, is voornamelijk afhankelijk van het volume van de hoeveelheid zich verplaatsend ijs, het tempo waarin dit ijs smelt, de steilte van de helling waarlangs het omlaag komt en de onderweg ontmoete weerstanden. Het Columbia Icefield bedekt een oppervlakte van 325 km2. Op grond van een recent onderzoek wordt de grootste dikte van die ijsmassa op 385 meter geschat; de gemiddelde hoogte van het Columbia Icefield bedraagt 2.900 meter.

De hoogste berg in dit gebied, Mount Columbia, bereikt een hoogte van 3.737 meter, slechts 400 meter lager dan de Zwitserse Jungfrau. Tijdens de meest recente IJstijd bereikten de door dit reusachtige ijsveld gevoede gletsjers gebieden in het tegenwoordige Banff National Park en Jasper National Park. Het betrof echter betrekkelijk kleine gletsjers, in vergelijking met de continentale ijslaag waarmee Canada langer dan een miljoen jaar bedekt is geweest. De circa tienduizend jaar geleden aangebroken warme periode dwong de grote gletsjers zich in noordelijke richting terug te trekken.

De Athabasca Glacier, waar wij vanuit de coffeeshop naar keken, maakt elk jaar een cyclus van beurtelings voortkruipen en smelten door. Minder dan een eeuw geleden waren veranderende klimatologische omstandigheden er oorzaak van dat de Athabasca Glacier ver kon oprukken, tot dicht bij de huidige Icefields Parkway. Inmiddels heeft de “teen” van de gletsjer zich over 23 kilometer afstand teruggetrokken. Omdat de gletsjer gedurende het hele jaar in beweging blijft, kan de voorste uitloper ‘s winters een eindweegs dalen en in de warme zomermaanden wegsmelten. Sinds 1.873 is er echter jaarlijks meer ijs weggesmolten dan er in de koudere maanden van het jaar omlaag kwam. Zo komt het dat de voorste lijn van de gletsjer zich sindsdien heeft teruggetrokken, in weerwil van het tempo van 5 centimeter per dag waarin het ijs zich naar het dal heeft verplaatst.

We waren nog dik 100 kilometer van Jasper verwijderd. Een mooie maar zware tocht door het aantal te fietsen kilometers begon. Eerst konden we ons heerlijk naar beneden laten storten. Af en toe stopten we om van het telkens weer indrukwekkende uitzicht te genieten. Links van de weg lag een dal waar in de diepte de Athabasca River stroomde. Schitterende vergezichten ontsponnen zich. Ik begon me een goed beeld te vormen van de Canadese Rocky’s. De lage hellingen overdekt met dichte bossen van pijnbomen, zilversparren en hier en door Douglas-dennen. Op hoger gelegen gedeelten is het semi-poolklimaat, dat op 2.150 meter boven de zeespiegel heerst, verantwoordelijk voor de grillige vormen die de door de wind gegeselde vegetatie hier heeft. Boven alles uit staken de Rockies zelf.

Enkele miljoenen jaren geleden was een groot deel van westelijk Noord-Amerika overdekt door een enorme binnenzee. Miljoenen jaren achtereen hoopten zand, steengruis en organische sedimenten zich op de bodem van deze binnenzee op en ontstonden er lagen sedimentair rotsgesteente. Totdat circa 75 miljoen jaar geleden de druk vanuit het binnenste van de aarde de rotsmassa op de bodem van de binnenzee met gigantische kracht omhoog perste en de huidige Rocky Mountains ontstonden. Minstens vier keer, met tussenpozen van duizenden of zelfs miljoenen jaren, drongen de gletsjers onweerstaanbaar op en trokken zich terug, waarbij ze diepe U-vormige dalen uitslepen en de scherpte, spitse bergtoppen vormden. Nu in de zomer van 1990 fietsen Alexander en Peter er, eind zestiger jaren geboren (!). Ach, wat is tijd……………..

We genoten. Met een vaartje van vijftig kilometer per uur suisden we licht meetrappend over de Icefield Parkway. Wat een vakantie. Niemand zou ons deze ervaringen meer kunnen afnemen. Bij een Park-warden-post stopten we voor een lunch. De jassen konden uit. We waren flink wat meters gedaald en het zonnetje was inmiddels doorgebroken. Ik klopte 0.8 liter water op met een zakje melkpoeder. Samen met wat Cruesli was het best te drinken. Op onze rug lagen we heerlijk uit te rusten. Niet te lang, want we moesten verder. Nog dik 70 kilometer!

We zagen enorm veel wild. Herten die ons een paar seconden verstijfd aankeken en hard wegrenden, kuddes witte schapen en………….. Peter zag een beer in een boom zitten. Ik was er gewoon voorbij gefietst………….

De laatste dertig kilometer waren net als de vorige dag. Niemand meer op de weg, alleen wij zelf en het geraas van onze trouwe fietsen. Zo rolden we Jasper binnen, kochten wat voor bij de borrel en zochten de camping 5 kilometer buiten Jasper op. Tegen een uur of negen stond de tent en genoten we beide van een goedgevulde echte hutspot uit Nederland. Dit wilde er wel in na zo’n dag. De douches waren eindeloos warm. Dat friste op na twee dagen niet echt kunnen douchen! Moe maar voldaan en een enorme ervaring rijker rolden we na 134 kilometer fietsen (245 kilometer in twee dagen) onze slaapzakken in. We had done the Icefield Parkway…………….

Gereden afstand 134 km.

Woensdag 27 juni 1990: RUSTDAG IN JASPER

We stonden laat op, ontbeten rustig en reden naar Jasper. Het stadje heeft 3500 inwoners en ligt nagenoeg in het geografische hart van het Jasper National Park precies bij het punt waar de Athabasca River en de Miette River elkaar ontmoeten. Gedurende de negentiende eeuw was Jasper een stopplaats voor mensen die door de wildernis trokken: Mijnonderzoekers, missionarissen en landmeters.

Na wat lekkere koeken gekocht te hebben ploften we neer in een parkje voor het Information Centre aan de Connaught Drive. Wat heerlijk toch om ‘ns een dag helemaal niets te hoeven doen. Eén voor één (de fietsen!) bezochten we het Information Centre voor informatie over de Jasper Tramway, een kabelbaan naar de top van de Whistlers Mountain. Een goede manier om een indruk van Jasper en omgeving op te doen.

Meer dan een week waren we nu al in Canada. Het leek ons een goed idee een “sign of life” aan Driebergen te geven. Ik besloot een poging te wagen. Allereerst moest ik een operator bellen. Deze zou het nummer in Driebergen draaien en een collect call aanvragen. Pappa, Mamma en Maryse stonden op punt van naar bed gaan. Duizenden kilometers verderop was het half twaalf ‘s avonds. Enthousiasme alom natuurlijk! Gelukkig hadden we elkaar weinig bijzondere dingen te melden, het belangrijkste van het gesprek! De rest van de tijd babbelden we gezellig vol.

Zij sliepen in. Voor ons begon de middag. We reden terug naar de camping. Het grondstation van de Jasper Tramway lag op 5 kilometer van de camping. We hadden besloten er naar toe te lopen en wilden onderweg een lift proberen te krijgen. Aan het begin van de Whistlers Mountain Road lukte dit niet. Maar toch, na vele malen het vingertje opgestoken te hebben, stopte een oude, gare gammele Amerikaanse bak. Met een meisje aan het stuur en nog twee andere lifters op de achterbank reden we mee naar boven. In de bochten schuurden de banden langs de spatborden!

De Sky Tram bracht ons naar boven. Toch altijd een belevenis om in een koektrommel zo hoog boven de rotsen te zweven! Een gids draaide een heel verhaal af. Niemand luisterde.

Boven aangekomen klauterden we naar de top van de Whistlers Mountain. We hadden een schitterend uitzicht over de dalen van de Athabasca River en de Miette River. In het Westen zagen we de met sneeuw bedekte top van de Mount Robson glinsteren. Deze berg is met zijn hoogte van 3954 meter de hoogste berg in de Rocky Mountains. In 1913 slaagden bergbeklimmers er voor de eerste maal in de top van de Mount Robson te bereiken.

Het was koud op 3.000 meter. Grote stukken ijs lagen heel langzaam te ontdooien. We maakten wat foto’s van elkaar. Negen dagen waren we nu al in Canada. Het leek wel of Driebergen en Rotterdam een eeuw van mij verwijderd waren. We voelden ons helemaal thuis in Canada. We genoten echt. Wat een land, wat een natuur! Er stonden ons nog heel wat leuke ervaringen te wachten…………

Een lekkere kop koffie in het restaurant bracht ons weer helemaal op temperatuur. De Sky Tram liet ons veilig afdalen (Porsche!!). Aan een ouder stel vroegen we een lift naar de camping. Beiden boven de 65 en dan te bedenken dat ze met huwelijksreis waren!

Terug op de Whistlers Campground bakten we van eipoeder lekkere omeletten. Onze dag zat erop. In Nederland maakte men zich op voor de start van een nieuwe dag.

Donderdag 28 juni 1990: JASPER – JONAS CREEK CAMPGROUND

De dag begon weer vroeg. Ondanks een latertje, een discussie over emancipatie hield ons tot diep in de nacht bezig, wekte de bioklok van Peter ons om half acht. We pakten snel de spullen in en reden naar Jasper voor een aantal zaken.

Allereerst een bank. In deze tijd voelen mensen zich onthand wanneer ze geen geld op zak hebben. Wij ook! Peter wisselde een aantal traveller cheques in voor Canadese dollars. Ten tweede hadden we een nieuwe voorraad petroleum nodig. Overal ter wereld is dat te verkrijgen, alleen moet je de juiste naam kennen en precies weten waar het verkrijgbaar is. In de “hardwarestore” kocht ik een liter “kerosyne” en dook vervolgens de Safeway in. Zoals al eerder gezegd waren er geen winkels langs de Icefields Parkway, alleen een kleine “nederzetting” met junkfood, gifts en nog wat eetbare zaken.

We bezochten het Information Centre voor informatie over gesloten campings langs de Icefields Parkway en de “weather forecast” voor de komende dagen. We werden geholpen door spontane dames die steeds enthousiaster werden naarmate wij meer over onszelf vertelden. Nederlanders met de fiets van Calgary naar Vancouver, vorig jaar dwars door Europa gefietst. Really……? Ja echt!

We ontbeten in het park en wie kwam daar…………….ja hoor!………..Tom! “Ja, ik zag twee bepakte fietsen en broodsmerende gozers, dus….!” Het was meteen weer gezellig. Tom zat tegenover ons in het gras. “Ik wilde eens een ijsje kopen en vroeg om een kinderijsje want anders zou ik de helft moeten weggooien! De verkoopster zei dat dat niet kon om dat ik een volwassene was” Tom: “Fuck it, no kids-ice, no sale!!!!” Zoals dat eruit kwam. Prachtig, mooie vent! We merkten aan hem dat hij nog jong wilde zijn. Toen hij ons voorbij reed op weg naar Columbia Icefield had hij graag mee naar boven getrapt, terwijl wij dachten hoe heerlijk het zou zijn om in zijn warme 6-cylinder car naar boven vervoerd te worden. Morgen zou hij gaan raften. Jammer genoeg moesten wij vandaag verder fietsen, anders waren wij zeker meegegaan. Margret kwam de supermarkt uit. Beide vroegen of we nog zin hadden om ergens wat te gaan drinken. Het was al weer half een, tijd om te gaan, anders zou ons dagprogramma in de war raken. We namen afscheid en fietsten naar het begin van de Icefields Parkway.

We vreesden dat de eerste vijftig kilometer vals plat zouden zijn. Op de heenreis waren onze banden er werkelijk overheen gevlogen. Gelukkig viel het mee. Met een kruissnelheid van rond de twintig kilometer per uur rolden we over het asfalt. Zoals gewoonlijk fietste Peter voorop. Zijn conditie was eenvoudigweg beter dan de mijne. Het is een bekend gegeven niet elkaars tempo te fietsen. Voor de een te langzaam, voor de ander te snel. Het is beter ieders eigen tempo te fietsen en van tijd tot tijd op elkaar te wachten. Meestal aten we dan een banaan of een muesli-reep, babbelden wat en gingen weer verder. Zo fietsten we eigenlijk de hele dag alleen. Ik vond dat altijd heerlijk. Ik genoot van de omgeving en liet deze goed op me inwerken.

Zo fietste ik ook vanaf Jasper. Er was verder niemand op de weg. Met een rustig vaartje daalde ik af…………. Opeens liep op ± vijfenzeventig meter een beest de weg op……………. Shit…! ………. Een zwarte beer!!!!!

Ik kneep direct m’n remmen in en draaide om de heuvel op. Het schakelen ging even volledig mis. Met een toch wel kloppend hart stond ik op redelijk veilige afstand naar de beer te kijken. Vanochtend nog had ik gehoord dat beren harder konden lopen dan paarden……….

De beer sjokte over de weg. Even wendde hij zijn kop naar mij en dook de berm in. Terwijl hij wat rond snuffelde stopten enkele auto’s. Ik dorst er niet langs te fietsen. Pas na drie kwartier wachten achtte ik de kust veilig! Mensen waren uit hun auto’s gestapt om foto’s te maken. Sukkels! Les 1: Benader nooit een beer, zeker niet om foto’s te maken. Toen ik langs reed zag ik ‘m op vijftien meter zitten. Wat zien ze er toch lief uit! Maar ze zijn o zo onvoorspelbaar! M’n eerste beer-contact!

We lunchten bij de Sunwapta Falls, een enorme waterval op een kilometer van de Icefield Parkway. De rest van de dag trapten we onze kilometers vol.

Om zeven uur kwamen we op de camping Jonas Creek aan. Het barstte er van de muggen. We werden er helemaal gek van. Ze staken ons overal, zelfs dwars door de joggingbroeken heen. De Djungelolja hielp echt niet. Peter kloofde extra veel hout voor een enorme fik. We hoopten dat daardoor de muggenplaag zou afnemen. Dus niet! Half in de rook zittend (!) bereidde ik een wederom heerlijke Lipton-maaltijd. Wat een verschil met vorig jaar.

Van broer en zus naast ons kregen we een halve taart en een muggenprotectiemiddel. Zij liepen in korte broeken en hadden nergens last van. De taart smaakte ons prima. Wat heerlijk toch om zo middenin de natuur om een camping zonder voorzieningen taart te eten. Water moest voor consumptie eerst gekookt worden om mogelijke virussen te doden. Een snelstromende beek friste ons weer helemaal op. Tevreden doken we slaapzakken in. “Back on the road again” met nog twee Icefields Parkway-dagen te gaan! Om twaalf uur vielen onze ogen dicht.

Gereden afstand: 85,6 km

Vrijdag 29 juni 1990: JONAS CREEK CAMPGROUND   –   WATERFOWL  CAMPGROUND

Na een ochtendappel van Vermij kwam ik van heel ver m’n slaapzak uit. Meteen stormde een zwerm muggen de tent in. Oh shit, niet weer hè! Dus wel! We ruimden alles snel in en zaten om half tien op de fiets richting Columbia Icefield.

Het was zwaar. De wind zat vol tegen. Op zich was dat gek. Eigenlijk hadden we op een windje in de rug gerekend. Gedurende de hele tocht naar Vancouver blies een noordwesten wind ons vol in het gezicht. Dat was normaal. In het Westen van Canada staat altijd een noordwesten wind. Nu we een steuntje best konden gebruiken werden we niet geholpen.

Moeizaam trapte ik omhoog. Het was koud en de weg was steiler dan op de heenreis. Eén gedachte hield me op de been. Bovenop de top stond een coffeeshop met heerlijk warme koffie en versnaperingen. Met die gedachte maalde ik naar boven. M’n shirt was kletsnat van het zweet. Toen daar ook nog eens de wind overheen ging…… De beklimming langs deze kant van Columbia Icefield vond ik mooier dan de zuidzijde-beklimming. De omgeving was zo mooi ruig. Diep beneden denderde de Athabasca River door het dichtbeboste dal. Boven de boomgrens domineerden de rotsen met gigantische hoeveelheden ijs en sneeuw. Zulke gletsjers had ik vorig jaar in de Alpen niet gezien. Veel mensen houden van lieflijke alpenweiden en beboste hellingen met in de verte besneeuwde bergtoppen. Ik hou het meest van een zo ruig mogelijk landschap met enorme rotspartijen, kale heuvels en stapels sneeuw. Hoe grover, hoe mooier, hoe onherbergzamer des te meer ik geniet.

Inmiddels was ik bibberend boven aangekomen. Wat kan koffie dan toch heerlijk zijn. Drie volle mokken vonden moeiteloos hun weg naar binnen.

Een lange afdaling begon. We behaalden enorme snelheden. Peter zijn kilometerteller kan hooguit een snelheid van zeventig kilometer per uur aangeven. Vroeger, als klein mannetje, dacht ik altijd dat kilometertellers zouden ontploffen als er harder gereden werd dan de hoogste snelheid die ze konden aangeven. Dit gebeurde niet. De mijne liep soms tegen de tachtig. Onverantwoord? Ik denk van niet en vertrouw hier op mijn eigen gevoel. Deze snelheden moeten niet als absolute getallen bezien worden maar in relatie met de omstandigheden waaronder afgedaald wordt. Scherpe of flauwe bochten, goed of slecht geasfalteerd, hoe breed is de weg in verband met uitwijkmogelijkheden? Op wegen met veel verkeer, scherpe bochten of een glad wegdek voel ik zelf wel dat ik niet “safe” afdaal met een hoge snelheid.

Maar zoals het nu ging, geen verkeer, een brede goed geasfalteerde weg. Het was machtig! Helemaal één met de fiets! Een beloning voor het gezwoeg van vanmorgen!

In no time waren we vijftig kilometer verder terug in het Banff National Park en stopten voor een lunch bij het enige “winkeltje” dat de Icefields Parkway rijk is. We troffen er een Amerikaan uit Californië. In 1988 had hij op z’n Cannondale zes maanden door Europa getrokken. Zelfs de “Afsluitdijk” had op zijn route gelegen. Hij was pro deo advocaat bij de overheid en had dus flexibele werktijden. Met z’n verdiende geld had hij reizen gemaakt in Nepal, Singapore, China, Europa, Afrika en Zuid-Amerika. Ik vond het een interessant persoon. Hij sterkte me in de gedachte dat reizen, zeker wanneer je nog jong en ongebonden bent, het mooiste is waarin je kunt investeren. Ik nam me voor zeker niet te lang te wachten. Voor je het weet is het te laat. Werk, huisje, boompje, beestje. Kortom, je bent gebonden. Idealistisch? Ik denk van niet. Er zitten al wat plannetjes in m’n hoofd.

John schaamde zich als Amerikaan voor Disneyland. Volgens hem geeft Disneyland de essentie van de Amerikaanse frustratie weer en tevens een verklaring voor de jaloezie op Europa. Disneyland is plastic. De Amerikaanse maatschappij ook. Alles is er. Geld, een hoge levensstandaard, indrukwekkende steden, rijkdom en mondiaal gezien macht. Wat ontbreekt is diepgang. Disneyland symboliseert dat. Amerikanen kunnen alles namaken, het ziet er fantastisch uit maar het is en blijft plastic. Je prikt er zo doorheen. Neem dan Europa…..

Trots toonde John zijn nieuwe mountainbike, “the hottest in America!”

Na nog een uur fietsen streken we neer op de Waterfowl Campground. Voor het eerst kookten we in een shelter. Twee Zwitserse jongens hadden de stoof zo opgestookt dat de metalen bovenplaat gloeiend heet was. Jawel! Ik toverde een echte boerenkool met worst uit Nederland tevoorschijn. Het smaakte uitstekend.

Al snel ontwikkelde zich een levendig gesprek met Paul en Bruno. Ze waren bezig met een wereldreis. Vanuit Montreal hadden ze door de prairies naar Banff/Jasper gefietst en wilden via Vancouver langs de Amerikaanse Westkust afzakken naar Los Angeles. Na twee weken rust op Haïti zouden ze hun tocht voortzetten in Nieuw-Zeeland en Australië om via Singapore in mei 1991 terug te vliegen naar Zwitserland. Het was “bere”-gezellig met Paul en Bruno om fietservaringen uit te wisselen. Vanochtend nog hadden ze langs de Icefields Parkway twee grizzlies gezien. Paul werkte op een reisbureau en Bruno was fietsenmaker.

Een Amerikaan kwam even een kijkje nemen en vroeg of we zin hadden in bier. Peter kreeg vier Budweisers in z’n handen geduwd. Is dat niet ironisch! Ze smaakten mij prima………

Ons voedsel plaatsten we hoog boven de grond op de balken in de shelter. Hooguit de vleermuizen die we zagen vliegen konden er nog bij. Vermoeid vielen we in slaap……….

Gereden afstand 97,5 km


Zaterdag 30 juni 1990:   WATERFOWL CAMPGROUND – LAKE LOUISE

Om 7.00 uur stonden we op. Het was de sleutel om tot een acceptabel aantal kilometers op een dag te komen. Bibberend kleedde ik me aan, rolde m’n slaapzak en matje in, bevestigde de fietstassen aan de dragers en haalde de petroleumvergasser uit elkaar. Vervolgens ontbeten we. Zoals altijd vijf boterhammen met Nutella, jam en pindakaas. Met wat poeder maakten we iedere ochtend heerlijke jus d’orange. We braken de tent af en trokken de wielerbroeken aan. Na de bidons met vers water gevuld te hebben meldden we ons af bij de campingoffice en reden weg de Icefields Parkway op. Iedere ochtend hetzelfde ritueel en dan te bedenken dat al dit gedoe meestal dik twee uur kostte. ‘s Avonds herhaalde het zich weer in omgekeerde volgorde……

Het was nog 17 kilometer klimmen naar de top. Ons was verteld dat er grote kans op het waarnemen van grizzlyberen bestond zo vroeg in de ochtend. Helemaal alleen trapten we in rustig tempo omhoog. Wat was dat toch een heerlijk gevoel. “Je bent in Canada man!!!” Wat een vakantie, niemand kon me dit meer afnemen.

Tijdens de afdaling zoefden we langs Peyto Lake. Onze laatste kilometers op de Icefields Parkway braken aan. Zes dagen waren we ermee bezig geweest. In totaal 490 kilometer gefietst. Het was echt mooi en indrukwekkend geweest. De uitgestrektheid van het landschap, de talrijke gletsjers, rotsmassa’s, meren bomen en kale vlakten, de wildlife. Ja….. ……… geweldig!! De primitieve campings, het knetterende fikkie ‘s avonds, de frisse nachten, het “douchen” in de ijskoude beekjes. In één woord: Het was fantastisch!

Het heeft overigens lange tijd geduurd voordat mens en natuur in de Rocky Mountains vredig naast elkaar konden bestaan. Ik doel hier voornamelijk op mens en beer. Tot 10 jaar terug lieten mensen voedsel in en rond de tent slingeren en voerden al het wild zodat ze mooie foto’s konden maken. Met name beren gingen mensen associëren met makkelijk voedsel. Vooral de zwarte beer die zich erg makkelijk aanpast. “Spoiled bears” werden ze wel genoemd.

Vele beren moesten afgemaakt worden omdat ze een gevaar voor mensen werden. Het tragische van dit alles is dat het door de mensen zelf komt. Zij voeren, zij laten rotzooi rondslingeren. Er gaat een verhaal dat mensen honing op de wang van een baby smeerden. Ze wachten voor een foto totdat de beer er aan zou gaan likken. Of het waar is weet ik niet mar het geeft in ieder geval wel iets aan. Tien jaar geleden is actie ondernomen. Vuilcontainers op campings en picknickplaatsen werden “bearproof”. In “beardepots” kan op campings ‘s nachts het voedsel opgesloten worden en door middel van folders “You are in Bearcountry” worden mensen voorgelicht wat te doen om het vreedzaam naast elkaar bestaan van beer en mens in de nationale parken te waarborgen.

Men heeft in al die jaren bereikt dat het aantal ongelukken met vaak dodelijke afloop drastisch is gedaald. Een confrontatie met een beer blijft natuurlijk voor iedereen spectaculair. Alleen weet iedereen nu wat te doen en wat niet in zo’n situatie. Een enorme vooruitgang.

We namen op een onwaardige manier afscheid van “onze” Icefields Parkway. Het regende. Bij bakken kwam het uit de hemel zetten. Zo rolden we Lake Louise binnen. In het winkelcentrum kochten we bij de bakker lekkere koeken en Lipton Icetea om de eerste trek te stillen. Vervolgens doken we de Laundromatic in om onze kleren te wassen en drogen!

Het bleef maar doorregenen zodat we besloten in Lake Louise te blijven overnachten. Het liefst waren we doorgefietst over de Trans Canadian Highway naar de Kicking Horse Pass. Er zou daar een leuke camping moeten zijn. Een B-keus, maar in de regen fietsen is ook geen pretje!!

Het leek ons het ideaalste om in een shelter te overnachten op de camping. We vroegen het bij de campingoffice aan een parkwarden. Het mocht niet, shelters waren alleen bedoeld voor schuilen en koken. Wij wilden het graag omdat al onze spullen dan droog zouden blijven. Aan een andere parkwarden vroegen we het opnieuw. Hij gaf een knipoog en zei “sssssssssssssst!” Mooi, geregeld! Het mocht officieel niet maar voor ons kneep hij een oogje dicht.

We kookten op de kachel in de shelter. Peter kloofde hout. Een paar Canadese jongens waarvan hij de bijl had geleend kwamen bij hem staan en namen vervolgens al zijn gekloofde hout mee. Een “Canadian joke!!” Ze wilden zien hoe Peter zou reageren. In een mum van tijd was het eten klaar. De matjes bliezen zich op. We rolden de slaapzakken uit en gingen slapen. Ik was zo weg, voor Peter begon een lange vervelende nacht.

Gereden afstand 63,5 km.

Zondag 1 juli 1990: RUSTDAG IN LAKE LOUISE

Om 6.00 uur werd ik wakker. Peter vertelde me dat hij had moeten overgeven en voelde zich ellendig. Op onze eigenlijke plek zette ik de tent op en bracht alle spullen over. Ik richtte ons “kamp” in. Peter dook meteen z’n slaapzak weer in.

Ik ontbeet, friste me op en ging over Canada lezen. Het leek me een leuk idee om een brief naar huis te schrijven over onze ervaringen. Zij zouden 13 juli op vakantie gaan, dus die brief zou nog wel op tijd aankomen.

Om een uur of half twaalf fietste ik naar Lake Louise village om inkopen te doen voor de lunch. Toen ik terug kwam was Peter al zichtbaar opgeknapt. We lunchten samen. Peter at overheerlijke bananen, zure appels, yoghurt en beschuit. Het viel goed. Ik was ook best wel moe van de afgelopen dagen en vond het geen gek idee om ook de slaapzak in te duiken.

Pas om kwart voor zeven werden we wakker. Na ons snel aangekleed te hebben liepen we naar het centrum. Ik voelde me vies en ging douchen. Peter wilde nog geen polonaise aan z’n hoofd! Ons bakkertje was al gesloten.

Het vuurtje wilde niet branden. Het hout was te nat. Al met al een rustige dag. Peter voelde zich weer fit en verwachtte morgen gewoon te kunnen fietsen. Vanaf nu zouden we echt naar Vancouver toe gaan fietsen!

Dinsdag 3 juli 1990:   GOLDEN – REVELSTOKE

Een mammoetdag begon. We hesen ons in de kleren en liepen naar binnen. Een fantastisch ontbijt was voor ons neergezet. Meloen met ham, jus d’orange, rice crispies, muffins (zelf gebakken), koffie… Nee, er ontbrak werkelijk niets. We zaten met z’n vijven gezellig te kletsen. Jessica en Sarah waren opgewonden. In de vroege ochtend hadden ze tekeningen voor ons gemaakt. We speelden en liepen te geinen met ze. Hun moeder vond het allemaal best. Ze was zeer geïnteresseerd in ons. Na een dik uur ruimden we de caravan op en maakten de fietsen gereed voor een lange dag.

We schoten wat foto’s en reden tegelijkertijd met ze weg. De “kids” moesten zwemmen! “Boys, whenever you are in Canada, you are always welcome.” Wat kunnen mensen toch gastvrij zijn. Het was een enige ontmoeting geweest. Oh wat was dit toch een heerlijke vakantie.

Na inkopen gedaan te hebben in een lokale Shopping Mall verlieten we Golden. De eerste 25 kilometer zaten er op voordat we er erg in hadden. De ketting lag voor op het grootste blad en achter op het kleinste. Met een kruissnelheid va 30 km/uur suisden we over de lekker breed geasfalteerde weg.

We fietsten door een soort niemandsland tussen twee nationale parken in. De natuur was best mooi, we zaten immers nog midden in de Rockies, maar werd soms gruwelijk ontsierd door industrie.

Er moest gewerkt gaan worden. Vandaag stond de Rogers Pass op het programma met een hoogte van zo’n veertienhonderd meter. De weg ging wat steiler omhoog lopen. Een kilometer voor het Glacier National Park passeerden we een tijdzone. Ik vond het een hele leuke ervaring. Het gaf een “werelds” gevoel.

Zoals alle andere parken in Canada kondigde het Glacier National Park zich trots aan middels een groot bord. De grenzen van het park werden in 1886 vastgesteld. De vele gletsjers zoals de Asulkan Glacier, de Bonney Glacier en de Illecillewaet Glacier waren voor ons zichtbaar rijdend over de Trans Canadian Highway. De naam van het Glacier National Park is dan ook treffend gekozen, want dit nationale park telt meer dan vierhonderd gletsjers.

Hoewel ik niet echt het gevoel had naar een top toe te klimmen beklommen we de Rogers Pass. Deze bergpas werd in 1881 ontdekt en was de lang gezochte mogelijkheid voor het oversteken van de hindernis die de Selkirk-keten vormt. Al vier jaar na de ontdekking van de Rogers Pass reed de eerste trein aan de Canadian Pacific Railway eroverheen, waarmee Canada’s eerste transcontinentale spoorweg een feit was. De acht kilometer lange Connaught Tunnel door de Mount Mac-Donald werd in 1916 voltooid.

Zeven kilometer voor de top werd het toch menens. De trein was inmiddels afgehaakt. Wij moesten klimmen op een weg zonder shoulders. Er was veel verkeer waaronder de vele gevaarlijke vrachtwagens.

We reden de steile rotsspleet in. Vijf snow-shed tunnels voor het altijd dreigende lawinegevaar moesten gepasseerd worden. De tunnels waren aarde donker waardoor het zicht voor automobilisten bij het in- en uitrijden van de tunnel ze tijdelijk ontnomen wordt. Ogen moeten altijd wennen aan een plotselinge lichtverandering. Het maakte het voor ons gevaarlijk. Voor we een tunnel inreden kienden we het altijd zo uit dat wij al een stuk in de tunnel zaten voordat er auto’s inreden, zodat ze ons op tijd konden waarnemen.

Na een behoorlijke inspanning geleverd te hebben stonden we na 86 kilometer fietsen op de top. De vochtige lucht die afkomstig is van de Stille Oceaan zorgt voor een enorme hoeveelheid neerslag in het gebied van Columbia Mountains. In de omgeving van de Rogers Pass regent het ‘s zomers vrijwel om de andere dag. We zagen liggend in het gras waarom. De wolken botsten als het ware tegen de enorm steile bergruggen aan. Maar wij hadden geluk. Het regende niet. Om de brandstoftank wat bij te vullen aten we een paar cheeseburgers om nieuwe energie te krijgen voor de rest van de dag.

Zesentachtig kilometer hadden we al afgelegd, een afdaling van dik 60 kilometer zou nog volgen.

Onze “all-wether-jacks” ritsten we tot boven toe dicht waarna een lange afdaling begon. Het was inmiddels rustig geworden op de weg. Af en toe passeerde een vrachtwagen. Vanuit het Glacier National Park suisden we het Revelstoke National Park in.

Het was een mooi park. Prachtig beboste bergen met her en der in de verte een gletsjer. Het is een erg klein park met een totale oppervlakte van 260 vierkante meter. Het wordt niet voor niets het “forest-district” genoemd.

Het had wel wat. We fietsen helemaal alleen door een “verlaten” gebied. Achter elkaar suisden we naar beneden.

Vermoeid, maar uiterst voldaan streken we neer met dik 150 kilometers in de benen op een commerciële camping in Revelstoke. Dat was meteen te merken. We moesten veertien dollar betalen voor een klein stukje grasland volgestouwd met motorhomes. Maar het interesseerde ons niet. We waren moe en verlangden naar een opfrissende douche en een behaaglijke slaapzak.

Terwijl wij de tent opzetten kwam een Canadese “burgerman” een praatje maken. Tja, als je de hele dag voor je caravan zit……….

Hij was dik, stonk naar de alcohol, rookte een sigaar en kwam ons vertellen wat voor eten we moesten hebben. Voor de volgende ochtend gaf hij grapefruits. Het is goed bedoeld, maar hoe kom je beleefd van zo iemand af als je geen zin hebt in geouwehoer aan je vermoeide naar zout proevende kop?

We warmden soep op en aten wat brood. Na een weldadig warme douche rolden we heerlijk fris de slaapzakken in. Wat een dag!! Vancouver, we are coming!!!!

Gereden afstand 152,3 km.

Woensdag 5 juli 199:   REVELSTOKE – SICAMOUS

Pas om half tien werden we wakker. Zelfs de bioklok van Peter was na zo’n dag als gisteren ontregeld geraakt. Een mensenlichaam geeft precies aan waar het behoefte aan heeft. We deden het lekker rustig aan. Een vrolijk schijnend zonnetje met een strak blauwe lucht zorgden voor een aangename start van de dag.

Om een uur of half een reden we Revelstoke binnen om inkopen te doen. Zoals gewoonlijk dook ik de supermarkt in. Als iets beter kan in Nederland dan zijn dat de supermarkten. Albert Heyn moet maar eens een kijkje komen nemen. Alles is groter, mooier, frisser en klantvriendelijker. De wagentjes zijn twee keer zo groot (dan lijken ze leeg en zijn de mensen sneller geneigd meer te kopen!!) en bij de kassa’s hoeft nooit gewacht te worden. De karretjes mogen mee het parkeerterrein op en iedereen, ja echt iedereen, zet ze ook weer terug. Peter haalde wat koeken bij een bakkerij. In de schaduw zaten we heerlijk wat te kletsen.

De dag van gisteren voelden we best wel in de benen, maar het werd tijd om door te rijden anders hadden we net zo goed kunnen blijven staan. De Highway 1 was verschrikkelijk druk. Vooral die kolossale vrachtwagens maakten ons het leven zuur. We zaten constant in de spiegeltjes te turen voor naderend gevaar. De shoulders waren slecht geasfalteerd. Door het stralende zonnetje en het vele verkeer was het asfalt erg warm. Soms kleefden de banden aan het wegdek vast.

Halverwege de middag bereikte de verkeersdrukte haar hoogtepunt. Het was een verschrikking om te fietsen. Bij een meertje besloten we te stoppen. Het leek ons beter wat te relaxen en pas verder te gaan wanneer de weg weer wat leger werd. Zo gezegd, zo gedaan!

Ik had echt het gevoel de Rocky Mountains uit te rijden. Slechts enkele gletsjers waren nog waarneembaar vanaf de weg. Het landschap veranderde geleidelijk aan in dichtbeboste heuvels met hier en daar een uitstekende rotspunt.

Ik besefte me pas wat voor functie de nationale parken hebben toen ik daarbuiten fietste. De mooie rustige in de bossen gelegen overheidscampings werden vervangen door schreeuwerige ongezellige familiecampings. Het landschap werd soms gruwelijk verpest door industrie en ook de wegen waren drukker bevolkt, vooral door zwaar vrachtverkeer. Enorme reclamezuilen met schreeuwerige kleuren overtuigden mij ervan dat nationale parken nodig zijn om ongerepte stukken natuur voor de mensheid in hun oorspronkelijke staat te bewaren. Tja, het “natuurgenieten” was voorbij. Maar daarvoor zou wat anders in de plaats komen, zodat ook voor ons het tweede deel van de vakantie onvergetelijk werd. Tien kilometer voor Sicamous passeerden we twee commerciële campings die er ongezellig uitzagen. Het barstte er van de mosquito’s. Moet je daar 14 dollar voor betalen? Nee, het leek ons leuker bij een huis aan te bellen voor een slaapplaats in een garage.

Zo gezegd, zo gedaan! Bij het eerste huizenblok van Sicamous zochten we een net huis uit. Het was meteen weer raak. Het oudere echtpaar vond het totaal geen probleem de rotzooi in de garage wat aan te schuiven. Na wat met ze door de tuin gelopen te hebben stelde hij voor naar de Travel Information te rijden.

Er zijn namelijk drie verschillende routes naar Vancouver vanuit Sicamous, te weten: De Trans Canadian Highway-route, de Coqvihalla Highway-route en de Okanogan Lake-route. Bij de Travel Info stond een groot bord met bijzonderheden over de genoemde routes.

Met z’n drieën namen we voorin plaats in zijn GMC V-8 pick up. Wat was dat heerlijk om weer eens in een wagen te zitten. Geruisloos en comfortabel bewogen wij ons voort. De Okanogan-route bleek voor ons de meest geschikte te zijn. Rustiger dan de andere twee met meer natuurschoon. Er zouden wel iets meer kilometers gefietst moeten worden. Gelukkig maakte hij er een Sicamous-toer van, een dorp dat het vooral van de watersport moet hebben. Het ligt dan ook aan een groot meer. We bezochten zijn watersportclub, zagen het huis van vrienden en reden naar het hoogste punt van Sicamous, een vuilnisbelt. Het bood echter wel een prachtig uitzicht op het Okanogan Lake. Op de terugweg naar huis passeerden we een Dutch-farm.

Na een dik uur gereden te hebben zaten we in de keuken. Wij moesten nog eten. Zij hielp ons bij het klaarmaken. Oh, wat ging dat makkelijk op een elektrisch gasfornuis. In de microwave werden snel nog wat lekkere dingen ontdooid. De heren hadden het weer eens voor elkaar. De noodles met ham, kaas, paprika en tomaat vlogen naar binnen.

Dit bleek hun laatste huis te zijn. Het hele leven lang hadden ze hard gewerkt. Ze genoten nu dan ook van het “retired” zijn. Het huis was bijna klaar op het warme water na. Een douche konden ze ons dus niet aanbieden! Volgende week zouden alle kinderen met aanhang en kleinkinderen komen. De speedboot lag al te wachten in de garage.

Na een gezellige thee met cookies zochten wij de inmiddels opgeblazen matjes op. Een “tuinslang”-douche zorgde nog voor wat verfrissing. Oh, wat was dit toch een geweldige vakantie!!!

Gereden afstand 81,8 km.

Donderdag 6 juli 1990:   SICAMOUS – VERNON

Wij stonden vroeg op. Zij vroeg of we zin hadden in scrambled eggs with bacon. Daar zeiden wij natuurlijk geen nee tegen! Ze vroeg het met van die pret-oogjes, ze had er echt lol in! Na een stevig ontbijt bedankten wij voor alles en reden langs het meer naar het zuiden.

Het was drukkend warm. We passeerden vele boerderijen die allemaal een beetje rommelig aandeden. Van de Rocky Mountains was geen spoor meer te bekennen. Ik vond dat jammer, ruige bergen is mijn lievelingslandschap. Het geeft me een stuk fietsplezier extra.

In Armstrong lunchten we bij een ongezellige Shopping Mall. Zoals gewoonlijk dook ik de supermarkt in. Op die manier kon ik ook drie belangrijke sportevenementen bijhouden. Het WK, Wimbledon en Tour de France, ze lieten me niet los ook al was ik ver weg!

Omdat een vakantiefietser veel energie verbruikt op een dag mogen decadente vreetpartijen soms plaatsvinden. Binnen een half uur maakten wij een grote zak M & M’s soldaat.

We vervolgden onze weg naar Vernon. Het werd steeds drukker op de weg. We zaten middenin de stinkgassen en reden door ongezellige industriewijken van Vernon. Altijd hetzelfde wanneer je grotere plaatsen in Canada nadert. Talloze motels, supermarkten, garages, benzinepompen en restaurants trokken aan ons voorbij. Ook de lucht begon te betrekken.

We deden McDonald’s aan voor een frietje. Noodweer brak los. Bij bakken kwam het water uit de hemel. Wij hielden ons warm met chocola en koffie.

Na twee uur achter een beslagen raam gezeten te hebben besloten we op zoek te gaan naar een garage. Dit keer raakten we verzeild bij een Japanner. Hij rommelde wat in de garage, bracht een wekkerradio, een walkman en wenste ons welterusten.

Wij maakten soep en genoten van een smaakvolle Lipton rice-maaltijd. De avond lag nog voor ons. Buiten regende het enorm hard. Met een muziekje op de achtergrond zaten we wat te ouwehoeren, dronken wat en gingen slapen.

Ze hadden me in Driebergen eens moeten zien liggen. Links van me een groot wiel met witte sierring van Oldsmobile, rechts een vochtige garagemuur en onder me een kleed omdat de vloer te vies was om op te liggen.

Maar goed, we mochten niet klagen. We hadden tenminste een dak boven ons hoofd. Tevreden vielen we in slaap…………….

Gereden afstand 79,1 km.

Vrijdag 7 juli 1990:   VERNON – KELOWNA

De Japanner kwam ons wekken en zei dat z’n schoonzus een ontbijt voor ons zou klaarmaken. Verder konden we ons opfrissen in de badkamer. Van z’n vrouw vingen we af en toe een glimp op. Aan tafel praatte hij honderd uit over van alles en nog wat. Met een nog wat suf hoofd heb ik me niet in het gesprek gemengd. Hij was salesman bij Chrysler geweest en twee jaar geleden met pensioen gegaan. Hij drumde nog wel in een jazz-band. Van hem hadden we best in de basement mogen slapen maar zijn vrouw, een Ierse, was “suspicious”. Ze zei dan ook helemaal niets tegen ons!

Na het supermarktbezoek reden we Vernon uit. Een vervelende tocht begon. Stinkgassen van ronkende auto’s (oh, wat ga je die dingen haten als je zelf zo gezond bezig bent!!”), slecht geasfalteerde shoulders, een onaantrekkelijk landschap en een bewolkte hemel. Nee, ons humeur werd er niet beter op.

In de voorwijken van Kelowna waren we het zat. We werden bijna misselijk van de lucht. Uit een soort onvrede met de gang van zaken kregen we een enorme trek in een ongezonde maaltijd. Bij Burger King bestelden we een standaard junk-food maaltijd. Voor deze keer smaakten de Whopper, French Fries en de Milk Shake prima.

Langzaam aan rolden we de wijken in waar Kelowna zo bekend van is. Poepie chique!! Kelowna is een steeds groter groeiende stad aan het schitterende Okanogan Lake. Er wonen vele filmsterren en Rockmuzikanten. Het leek ons dan ook een goed idee om vanavond “op stand” in een garage te slapen.

Het lukte! Bij een groot huis direct aan het Okanogan Lake belde Peter weer eens aan. Een jong stel deed open. Peter overtuigde met z’n verhaal. We are Peter and Alexander from The Netherlands………. Calgary……….. Bike ……… Vancouver…….. Problem………… Stay……… Garage……… for one night!!!!

Het werkte wederom. “Maar waarom hebben jullie juist ons huis uitgekozen?!” “Nou, jullie wonen zo mooi!!” We mochten in de kamer van het kindermeisje slapen………

Ze werkten allebei meer dan full-time. Zij was juriste en hij werkte in de softwarebusiness. De kinderen hadden vakantie en logeerden bij oma. Ze woonden werkelijk schitterend. Twee riante woonkamers, een enorme keuken, een atrium, ruim bemeten slaapkamers, drie badkamers allemaal met direct uitzicht op het meer………

We douchten ons helemaal fris (zo’n heerlijke harde straal!) en namen plaats in de “leef”-woonkamer. Wijntjes konden getapt worden, de fruitschaal en de koelkast waren ook van ons!! We kletsten nog wat, zagen een paar shots van Wimbledon en trokken ons terug om een uur of tien in onze vleugel.

De dag was weer helemaal goedgemaakt. Wat zijn die Canadezen toch gastvrij!! We gingen van Canada houden……………

Gereden afstand 69,7 km

Zaterdag 7 juli 1990: RUSTDAG IN KELOWNA

Een heerlijk rustige dag brak aan! We stonden allemaal wat later op. Zij (haar naam ben ik vergeten) maakte een uitgebreid ontbijt klaar. Peter en ik zaten er gezellig met Dave bij. We spraken over van alles. Vorig jaar hadden zij een tocht door Europa gemaakt. “Waarom bij Amsterdam meteen aan het Red Light District gedacht wordt? Nou dat is niet verwonderlijk, vanaf Centraal Station liepen we er direct in!” Leuk om dat van buitenlanders te horen.

Het ontbijt was werkelijk perfect. Een zalige omelet, juice, koffie, vruchtensalade en geroosterd brood. Ze woonden ideaal. In de winter een uur rijden van de helikopter skipistes terwijl in de zomer de Hobicat vanuit de tuin zo het Okanogan Lake ingeduwd kon worden.

Aan het einde van de ochtend namen we afscheid en reden naar een shoppingmall. Volgeladen fietsten we naar de boulevard van Kelowna. In een park direct aan het strand ploften we op een bank neer om er de rest van de middag niet meer vanaf te komen. Onder een schijnend zonnetje schreef ik wat kaarten naar Rotterdam vol. We dommelden wat en maakten plannen voor de komende weken.

De stink-highways waren we zat. Naar Vancouver zouden we die voornamelijk hebben. Het leek ons een beter idee door de staat Washington van “The United States of America” (jawel!) te fietsen. Vanaf de Amerikaanse kust konden we dan de ferry nemen naar Vancouver Island. We waren namelijk uitgenodigd door de zus van Barb (uit Calgary!) om een aantal dagen in Victoria te verblijven. De ferry zou ons daarna in Vancouver zelf brengen.

Het was iets om, maar aantrekkelijker vanwege de rustiger wegen en het nationale park “The North Cascades”.

Op een picknick tafel middenin het park kookte ik. Peter ontfermde zich in een openbaar toilet (in Canada wel netjes!) over de afwas.

Toen we weg wilden rijden op zoek naar een slaapplaats werden we aangesproken door een jong stel uit Seattle (USA). Ze waren zeer geïnteresseerd in wat we deden. Dat merkten we wel vaker. Canadezen vinden het enig dat je de “moeite” neemt om juist in hun land te komen fietsen! Ze verrasten ons weer eens met de Noord-Amerikaanse (blijkbaar!) gastvrijheid. “Jongens, mochten jullie Seattle nog aandoen dan zijn jullie welkom”. Eten, slapen, het was allemaal geen probleem. We kregen hun adres en telefoonnummer. Wat is het leven toch leuk. Zeker in Canada! ‘s Ochtends niet weten waar je ‘s avonds terecht komt. Lekker wat rondzwerven. Met niemand rekening hoeven houden. We genoten allebei met volle teugen van deze nu al onvergetelijke vakantie!

Over een uur zou het donker zijn. We moeten dus weer op zoek. In een wederom dure buurt viel ons oog op een “kast” in Engelse stijl. Schoonzus, die haar eigen vleugel had, wilde de mening afwachten van haar zus en man, maar ze dacht wel dat het kon. Even later werd de peperdure Mercedes de garage uitgereden.

Een kwartier later zaten we met hem, een Roemeen van origine, aan de keukentafel terwijl zij lekkere hapjes voor ons klaarmaakte. Eind jaren veertig was hij vanuit Roemenië via Oostenrijk naar Canada gevlucht. Nu, veertig jaar later, was hij directeur van een groot bouwconcern. Zelf begonnen had hij al verscheidene wolkenkrabbers gebouwd in de Canadese steden. Een self-made man zo gezegd!

Iedere keer als wij ons bordje op hadden werd dit door haar weer bijgevuld met tomaat, sla, kaas, komkommer en broodjes. Ik moest aan m’n oma denken waar ik nooit iets te kort kwam en altijd moest zeggen dat ik echt voldoende had gegeten.

Om elf uur trokken wij ons terug in de garage en dronken nog wat Coca Cola Classic. Hij verontschuldigde zich nog dat hij geen betere slaapplaatsen voor ons had. Maar dit was zijn laatste huis met riante woonkamers, eetkamer, keuken, study en slaapkamer. Echter geen logeerkamer, vandaar!.

Zondag 8 juli 1990:   KELOWNA – PENTICTON

Om acht uur stonden we op. Zij was al bezig met het ontbijt. Bacon, eggs, meloen met ham, toast, juice en koffie. Een betere start van de dag kan je je haast niet voorstellen! Er werd weer perfect voor ons gezorgd. Hij had het een interessante ontmoeting gevonden.

Canadese jongeren hadden naar zijn mening een “narrow view”. Alleen geïnteresseerd in Canada, een beetje U.S.A. en daarna niets. Hij prees onze “global view”. Wij spraken onze talen en wisten wat er in de wereld om ging. Of dit nu allemaal waar is weet ik niet. Misschien in vergelijking met Amerikaanse jongeren wel. Wij Nederlanders richten ons meer op het buitenland, dat wel! Maar goed, we hebben dan ook een open economie.

Het was een bijzondere warme maar mooie dag. We fietsten langs het meer over heuvels karig begroeid met bomen en struiken. Het maakte een nogal dorre indruk op me. In de schaduw onder de bomen lunchten we direct aan het Okanogan Lake. Het leek ons beter de heetste uren van de dag niet te fietsen. Het gaat dan niet lekker.

De Rocky Mountains lagen al weer een paar dagen achter ons. We fietsten nu door een totaal ander gebied met een ander klimaat. De temperatuur schommelde ‘s middags rond de dertig graden. De omgeving was meer “desertlike”. Hoewel ik een voorliefde heb voor een zo ruig mogelijk berglandschap met veel sneeuw en gletsjers was dit gebied zeker niet onaardig. De streek was ook meer bewoond. De tent zou tot en met Driebergen niet meer uit de tas tevoorschijn komen. Daarvoor waren de ontmoetingen met de Canadezen veel te leuk. Op deze manier leerden we Canada echt kennen. Telkens weer werden we gastvrij ontvangen. Vele fietsers die we spraken deden hetzelfde en hadden daar enthousiaste verhalen over.

Het was inmiddels vier uur. Tijd om door te rijden. Je moet tenslotte wel je kilometers op een dag halen. Anders kan je net zo goed een dag vrijaf nemen!

Ik had een probleem! Er zat speling in m’n bracket. Wanneer ik trapte voelde ik dat de as niet lekker ronddraaide. Verscheidene malen had ik geprobeerd er wat aan te doen. Maar goed, ik ben ook geen fietsenmaker! Peter evenmin….. We besloten er in Penticton, het einddoel van deze dag, naar te laten kijken.

Het wordt een eentonig verhaal maar in Penticton reden we weer de villabuurt in en zochten een mooi huis direct aan het water uit. Een vrouw van jaar of vijfenvijftig deed open. We deden ons verhaal en wachtten af. Van haar mocht het maar ze wilde met haar beslissing wachten tot haar man thuiskwam. “1 – 0” dachten wij en kookten ons potje in de voortuin. Nog voordag het eten klaar was kwam de BMW van zoonlief het pad oprijden. Vader, zoon en kleinzoon stapten uit. Ik zag ze al lachen. Z’n vrouw hoefde het hele verhaal geeneens te vertellen. Hij vond het allemaal prima!

Het was meteen heel gezellig. Kleinzoon logeerde bij oma en opa. We konden ons helemaal schoon douchen en dronken thee met marshmellows gedompeld in peanutbutter, een Canadese delicatesse! Ze raadden ons aan niet via de staat Washington in de Verenigde Staten te rijden. In Canada was het al heet genoeg. Amerika zou nog meer als een woestijn eruit zien met temperaturen van veertig graden of meer! De weg naar Vancouver die we moesten nemen was heel rustig met weinig zwaar wegverkeer.

Ze hadden er lol in. Onze adressen werden opgenomen in het adressenbestand voor een Kerstkaart. Ik zag nog wat flitsen van de WK-finale in Italië.

Ons weer helemaal fris voelend doken we de slaapzakken in op de garagevloer. We ouwehoerden nog wat en kwamen wederom tot de conclusie: “We hadden het weer eens getroffen!”.

Maandag 9 juli 1990:   PENTICTON – PRINCETON

We hadden het kunnen weten, het ontbijt stond klaar. Zij was al aan het werk. Hij voorzag ons van alles. Eindelijk eens een eenvoudig ontbijt: Cornflakes in alle soorten, toast met zelfgemaakte jam, juice en koffie. We zaten gezellig te praten. Hij had z’n eigen modezaak nog maar net verkocht en genoot nu van het vrije leven. Op de vraag welke cornflakes de lekkerste waren antwoordde hij: “Ach, ik strooi ze altijd allemaal door elkaar heen, dat vind ik het lekkerste!”

Na op de foto gezet te zijn wilden we wegrijden. Hij gaf ons nog twee petten tegen de felle zon. Het leek hem verstandig om het hoofd in deze hitte niet onbedekt te laten.

De fietsenmaker was een bijzonder behulpzame man. De bracket lag er zo uit en de oorzaak was snel gevonden. Hij stond verkeerd afgesteld of beter, hij kon niet goed afgesteld worden. Die ene uit de serie van duizend exemplaren die niet goed is! Ik was er drie dagen “chagrijnig” van geweest. Het fietste niet lekker en ik had continu het gevoel dat de as zou breken.

De as en de kogels moesten vervangen worden. De klus was snel geklaard dat ik na drie dagen balen het plezierige fietsgevoel weer terugkreeg!

Het was inmiddels al laat geworden, half twaalf en nog geen kilometer nuttig gefietst. De temperatuur steeg tot boven de dertig graden. Het is dan eigenlijk te heet om nog te fietsen maar we hadden te veel tijd verloren om een siësta te houden.

De steile heuvels resulteerden in kletsnatte T-shirts. Na 40 kilometer beuken op de pedalen werd de weg “pretty flat”. Met hoge snelheid zoefden we over de wegen. Het was inderdaad een rustige route door een mooi landschap. Heuvels, wat verdorde struiken en bomen, een strak blauwe lucht en verder zand. Voorbij rijdende vrachtwagens trokken enorme stofwolken achter zich op.

Na een break laat in de middag persten we de laatste kilometers eruit. M’n gezicht was helemaal wit uitgeslagen van het zout en ik voelde me ontzettend vies. Ik veegde continu het zweet met het hagelwitte T-shirt (vanochtend schoon aangedaan) van m’n gezicht af. Door het stof van voorbij rijdend verkeer werd dat maar zwarter en zwarter. Peter zei nog: “Vandaag maar eens een huis met een zwembad uitzoeken!!” Inderdaad, daar verlang je dan naar!

Princeton was een klein streekstadje. Over een ongelooflijk steile weg klommen wij naar de villawijk toe en kozen het mooiste huis uit. Peter babbelde wat en overtuigde ze ervan ons een slaapplaats te geven in de garage. Het waren echt van die mensen waar je zelf moet zeggen wat je wilt, zo organiseerden wij dus ons eigen verblijf!

Een leuke verrassing. Ze hadden een prachtig zwembad!! De verlichting werd aangedaan zodat wij een kwartier later heerlijk het water in plonsden! Wat een verademing. We trokken onze baantjes, spartelden wat en voelden ons tot in de puntjes schoon.

Beiden waren 67 jaar, op dezelfde dag geboren en al 48 jaar getrouwd. “Vind je me nog jong?!!”   Pfffffffff “Ja hoor! U ziet er nog erg goed uit voor uw leeftijd!!” We konden bij haar dus niks meer fout doen. Ze gaf ons worstjes, paprika’s, broodjes en eieren voor het ontbijt. We hadden namelijk gezegd dat we vroeg wilden vertrekken, vandaar!! Hij was een stugge lokale zakenman. Overwinteren deden ze op Hawaii.

In de garage bakten we alles tot het gaar werd en propten het tussen de broodjes, een geïmproviseerde maaltijd die naar binnen vloog. Naast de Lincoln Continental Mark VI, een gigantische Amerikaanse 6-meter status bak, vielen we in slaap………………….

Gereden afstand   118,5 km.

Dinsdag 10 juli 1990: PRINCETON – PROVINCIAL MANNING PARK

Na inkopen te hebben gedaan klommen we Princeton uit. Omdat we vroeg opgestaan waren was de zon nog niet op volle sterkte. Ondanks dat waren de eerste heuvels flink zweten. Zoals iedere fietsdag hadden we na ongeveer 25 kilometer onze eerste break.

Iedere ochtend verdwenen koffiekoeken als apple-turnovers en blueberry-turnovers de fietstassen in. Als fietser moet je veel eten, je verbruikt tenslotte veel energie op een dag en stelt zo de lunch wat uit. Het is natuurlijk ook erg lekker.

De eerste veertig kilometer waren bijna alleen maar klimmen. Het fietsen zelf was toch anders dan vorig jaar. Toen moesten we soms urenlang steile meters onder ons wegtrappen om de Alpen te kunnen trotseren en de Middellandse Zee te kunnen bereiken!

Hier in Canada waren de wegen “as flat as possible” aangelegd om ze goed toegankelijk te maken voor het doorgaande verkeer. In de Alpen volgden we altijd de oude weg over de berg heen. Het was toen hard werken maar we werden telkens weer beloond met prachtige vergezichten en een overweldigende natuur. Canada was in alle opzichten makkelijker fietsen zonder concessies te doen aan natuurschoon. Integendeel, de Rockies waren fantastisch!

De heetste uren van de dag braken aan, tijd voor ons om een schaduwplekje op te zoeken. Op een picknicksite vroegen we aan Canadezen of ze water voor ons hadden. Ze dook de camper in en kwam met een paar liter terug. Het speet haar dat het niet gekoeld was, daarom had ze er maar twee gekoelde blikjes Sprite en Coke bijgedaan! Kon ze onze gedachten lezen?! Wat was dat heerlijk!

Aan de overkant van de weg stroomde tientallen meters lager een brede rivier. Van rotsblok naar rotsblok springend stond ik middenin de rivier op een droog plekje. Even had ik het gevoel alleen op de wereld te staan. Slechts het geraas van de rivier omringde me temidden van de prachtige “desertlike” natuur.

Wat ben je als mens toch eigenlijk een nietig wezentje binnen de oppermachtige natuur. Mensen kunnen veel maar de natuur blijft koning. Wel een half uur heb ik daar gezeten en bedacht me dat m’n fiets nog heel wat plekjes op de aardbol zou gaan zien. Oh, wat was dit mooi!

We moesten verder, overmorgen zouden we Vancouver binnen fietsen. Het klimmen was voorbij. Soepel raasden de banden over het asfalt. Om het uur stopten we even, zo ook een keer bij een benzinestation. Dat zou perfect als decor kunnen dienen in een Wild West film. Een paar pompen, een frisdrankenautomaat, reusachtige Mack’s en GMC’s, een strak blauwe lucht, ja echt Amerikaans!

We waren blij dat we het advies deze route te fietsen hadden opgevolgd. De omgeving was mooi en het verkeer viel alleszins mee. Langzamerhand werden de bergen weer hoger en verscheen er af en toe wat sneeuw op de toppen. Niet zo mooi als de Rockies natuurlijk, maar toch heel aangenaam om doorheen te fietsen.

Inmiddels bevonden we ons in het Provincial Manning Park en kwamen om zeven uur aan bij het Park Resort, een klein bungalowpark met wat voorzieningen. We douchten ons helemaal fris in het centrale gebouw waarna ik besloot Chris Duynstee te bellen. Hij is een neef van mamma en is op z’n zestiende met twee koffers kleren naar Canada geëmigreerd. Toen Canada concreet werd heeft mamma hem geschreven met de vraag of wij enige tijd bij hem konden verblijven in Vancouver. Ik behoefde mezelf dan ook niet te introduceren, hij begreep de bedoeling en vond het allemaal prima!

Vanochtend nog hadden we de zus van Barb uit Calgary gebeld. Ook in Victoria op Vancouver Island waren we welkom. De Vancouver-week was dus mooi geregeld!

Achter een leeg chalet bliezen de matjes zich in de buitenlucht op. Na een warme maaltijd en een borrel vielen we onder een prachtige sterrenhemel in slaap. Een zacht windje blies over onze gezichten. Zelf lagen we lekker warm verpakt in de warme slaapzakken.

Het was een heerlijke dag geweest. Mooi weer, een mooie omgeving, respectabel aantal kilometers gefietst, een zachte nacht en Vancouver in zicht!

Gereden afstand 69,7 km.

Woensdag 11 juli 1990:   PROVINCIAL MANNING PARK – AGASSIZ

De ogen openden zich om half acht. Even vroeg ik me af waar ik was, maar dat duurde niet lang! Ons ontbijt nuttigden we in het restaurant behorend bij de Park Resort. De “bacon, eggs and pancakes” waren een prima start van de dag.- Één van de dingen die dit soort vakanties zo aantrekkelijk maken is het ‘s ochtends niet weten waar je ‘s avonds uitkomt!

Vandaag zou weer verrassend verlopen!

Een pas moest nog worden beklommen. Het stelde niet al te veel voor zodat we met flitsende snelheid afdaalden naar Hope. Hope is de stad waar de drie routes vanuit het Oosten van Canada naar Vancouver samenkomen. In een ongezellige wijk bezocht ik de Safeway voor een lunch. Deze bestond zoals iedere dag weer uit fruit, brood, Nutella, melk, juice en een halve liter vruchtenyoghurt de man.

Vanuit Hope namen we de rustige route ten noorden van de Fraser River. De drukke Highway 1 liep onder de Fraser River. Na 20 kilometer fietsen over de Highway 79 stopten we bij een truckstop. Het barstte er van de mosquitos. Hele zwermen bedekten onze lichamen. Wild rond ons heen slaan hielp niet. Ze staken dwars door de kleren heen. Na wat genuttigd te hebben in deze ongezellige door Indianen gerunde toko speerden we weg. Hier was duidelijk niet gesprayd.

In bewoonde gebieden had de overheid vliegtuigen met bestrijdingsmiddelen ingezet tegen de overvloed aan insecten. Het was naar Canadese begrippen een vochtig jaar. Samen het broeierige weer van vandaag zijn het de ideale omstandigheden voor muggen! Het maakte ze extra agressief en steekgraag.

De lucht begon te betrekken. Links van de Fraser River hoog in de bergen zagen we lichtflitsen. In het kleine dorpje Agassiz probeerden we onderdak te vinden voor het naderende onheil. Bij vijf mensen kregen we NEE te horen. Deuren werden tot een kier geopend en de bewoners waren kortaf. Voor de laatste maal probeerden we het bij een huis naast het politiekantoor. Een weduwe van tachtig jaar deed open. Ze aanhoorde ons verhaal maar twijfelde. Als een godsgeschenk uit de hemel barstte het noodweer plotseling los met een enorm gedonder……..

In de garage vroeg ze: “Boys, I can trust you?” We stelden haar gerust en mochten binnenkomen! Onder het genot van een kop koffie (je leert het nog wel Vermij!) en zelf gebakken koekjes hadden we echt het gevoel bij oma te zijn!! Ze vertelde honderduit over van alles en nog wat. Samen met haar man had ze een boerderij gehad. Hij was regionaal kampioen ploegen voor vele jaren! Alle foto’s en bokalen kwamen te voorschijn. “Dat was onze beste koe, met dat paard behaalde mijn man z’n eerste ploegkampioenschap, hier een foto van de tweede boerderij!”

Ze was bezorgd over haar toekomst. “Al die jonge mensen consumeren maar en kopen alles op krediet, dat moet toch fout gaan?” We probeerden haar gerust te stellen. Pensioen zou ze de komende jaren echt nog wel ontvangen!

Met zweterige hoofden en naar zout proevende gezichten aanhoorden we het hele levensverhaal. Ze was nog nooit buiten de provinciegrenzen van British Columbia geweest. Voor ons onvoorstelbaar! Na ons wat opgefrist te hebben in de badkamer en haar teddyberenverzameling bewonderd te hebben aten we nog wat in de basement waar wij lekker koel konden slapen.

Oh wat was dit toch weer enig! Leuk van haar dat ze het aangedurfd heeft om twee “vreemden” in huis te halen! Ook dit soort unieke momenten maakten de vakantie onvergetelijk.

Gereden afstand 97 km.

Donderdag 12 juni 1990: AGASSIZ – VANCOUVER

Alle drie stonden we vroeg op. Peter en ik hadden al snel ontbeten om snel te kunnen vertrekken. Vancouver verwachtte ons vanavond, vandaar! Nadat we de fietsen hadden bepakt liepen we de keuken in om afscheid te nemen. Een heel ontbijt stond voor ons klaar!!! Zoiets kan je natuurlijk niet afslaan, dus daar gingen we weer. Tijdens het ontbijt (we zaten maar mondjesmaat te eten!) kwam een busje op tafel. Ze pakte er voor ons allebei een dollar uit om onderweg iets van de kopen. Wat een schat!!!

We volgden de Fraser River die ons naar Vancouver zou leiden. Het zonnetje scheen, de hemel blauw, kortom een heerlijke dag.

Het was een mooi landschap waar we doorheen fietsten, alleen het barstte van de steekgrage muggen. Bij een benzinestation kochten we van de twee dollar een paar grote bekers yoghurt zoals we iedere dag deden. Hadden we haar “extraatje” tenminste bewust besteed!

Naarmate wij Vancouver dichter naderden werd het drukker op de weg. Op de vierbaans highway richting Vancouver daalde een grote Mack met mij mee af. Ik ging harder dan hem maar kon de kolos niet veilig passeren. Hij zag dit, week naar rechts uit en “trok” een aantal malen aan z’n “pijp-toeter”. Keurig reed ik ‘m links voorbij en bedankte vriendelijk! De voorsteden bestonden weer voornamelijk uit benzinepompen, garages, restaurants en “junkfoodsellers”. Bij een garage kregen we een sleutelhanger: “Whenever you will come to Canada you………….!”

Na Mc Donalds (!) bezocht te hebben fietsen we over Broadway door Vancouver naar het U.B.C.-terrein, The University of British Columbia. Rechts van ons lag Vancouver Down Town met de onvermijdelijke wolkenkrabbers. Het gaf me een fantastisch gevoel om met m’n fietsje door deze wereldstad te rijden. Wat een vakantie!

Het universiteitsterrein was enorm. Er vonden allerlei festiviteiten plaats, het leefde volop. We voelden ons vies en plakkerig. Na enig speurwerk in het sportcomplex vonden we heerlijke douches. Één voor één spoelden we ons weer helemaal fris.

Het was inmiddels tien uur geworden, tijd om op zoek te gaan naar een slaapplaats. Het verliep weer eens verrassend. Direct naast het universiteitsterrein lag een dure villawijk. “Nee, we krijgen morgen kijkers voor ons huis. Maar m’n zoon kan wel iets regelen op de campus in een studentenhuis. Hij is nu weg maar met een uurtje is hij weer wel”.

Inderdaad, een uur later stalden we de fietsjes in de TV-kamer van een studentenhuis. Tijdens collegeweken verbleven tachtig mensen in dit huis. In de vieze gaarkeuken kookte ik voor de laatste maal een Lipton-maaltijd. Het smaakte prima.

Tussen de Play Boys uit de jaren zestig vielen we op afgeleefde banken vermoeid in slaap. ‘s Nachts om vier uur stormden een aantal studenten naar binnen. Het enige dat we hoorden was “Oh shit!!”, waarna de deur met een knal dichtviel…………

Gereden afstand 92,8 km.

Vrijdag 13 juli 1990:   VANCOUVER – WHITE ROCK

We stonden vroeg op en reden naar de Safeway. Met volle fietstassen daalden we af naar het strand aan de “English Bay” Zonnetje, blauwe lucht, aangename temperatuur en een adembenemend uitzicht. Aan de overkant lag Vancouver Down Town. Zo mooi had ik nog nooit ontbeten. We hadden de tijd. De fietstocht zat erop. Vandaag hoefden we ons alleen nog maar te verplaatsen naar White Rock, een rit van zo’n 60 kilometer over stinkende highways.

Deel drie van de vakantie brak aan. Nog anderhalve week mochten we van Vancouver en omgeving genieten. Het vliegtuig zou ons dan weer terug naar Amsterdam brengen. Kom op, nog maar elf dagen, geen tijd te verliezen!

We reden voor een paar “hot costumer”-foto’s naar het U.B.C.-terrein waarna we koers zetten naar White Rock.

Bij de tunnel (verboden voor fietsers!) konden we nog net meegenomen worden door een pendelbusje. Dat was geluk hebben. Anders hadden we vier uur moeten wachten om pas tegen zevenen de tunnel doorgereden te kunnen worden. In de verte lag boven de wolken een enorme witte berg, de Mount Robson. De naam White Rock is dan ook makkelijk verklaarbaar. Na wat Canadese dollars opgenomen te hebben in het centrum van White Rock (maar zeven minuten rijden van de Amerikaanse grens!) reden we door de dure buurten naar het huis van Chris Duynstee.

We hadden meteen het gevoel welkom te zijn. Het bier stond zo op tafel en we werden voorgesteld aan de rest van de familie. May, zijn vrouw en hun zoon Mark, die nog thuis woonde. Shawn, hun andere zoon, woonde op zichzelf in het centrum van White Rock.

Chris wilde Nederlands praten, dat was meteen te merken. Alle grappen en grollen uit Voorburg kwamen vlot naar boven. Chris en May, moesten op visite bij een oud-klasgenote van Chris. Ook zij was op jonge leeftijd geëmigreerd naar Canada.

Na een heerlijk frisse douche nam Mark ons mee voor een sightseeing. Met z’n drieën in de Mustang kwamen we uiteindelijk bij een “American Party” terecht. Al zijn vrienden en vriendinnen zaten daar en iedereen had wel wat meegenomen. Met heavy metal op de achtergrond kwam iedereen even naar ons informeren.

Na een paar biertjes gedronken te hebben bracht Mark ons naar huis. We aten nog wat in de keuken en trokken ons vervolgens terug in de riante basement. Mark ging nog even naar het feest toe.

En wederom hadden we het getroffen. Chris en May waren heel gastvrij. We hadden toestemming van May gekregen om alles uit de koelkast te pakken. “Our home is your home, so…..”. Met het fietsen was het weer voor een jaar gebeurd. Maar zoals wij de Rockies gezien hadden, zo hebben alleen andere fietsers of rugzaklopers ze gezien. Tel daarbij nog eens alle leuke ontmoetingen met Canadezen op……… en nu nog anderhalve week Vancouver voor de boeg. Tja….! Tevreden vielen we in slaap.

Gereden afstand: 71,5 km.

Zaterdag 14 juli 1990 VANCOUVER

Om half negen zaten we helemaal fris te ontbijten aan het “kookeiland” met May en een slaperige Mark. Chris moest voetballen met z’n team “The Old Dutch”.

Nog iets onwennig hadden we ons ontbijt bij elkaar gescharreld. May was een Ierse en is ook op jonge leeftijd geëmigreerd. Eerst wilde ze naar Nieuw Zeeland, maar dat vond ze te definitief. Daarom had ze voor Canada gekozen. Het lag psychologisch dichterbij.

Mark bracht ons naar bus 351 die ons in drie kwartier naar Vancouver Down Town bracht. Geen gedoe met strippenkaarten. Je gooit gewoon gepast geld (1.75 dollar voor een rit van dik 50 kilometer) in een plexi-bus. De chauffeur kijkt ernaar en scheurt een kaartje af. Snel, efficiënt, geen gedoe met wisselgeld en uiterst effectief tegen zwartrijders. Dat komt gewoon (bijna?) niet voor. Amerikanen zijn wat dat betreft voor gedisciplineerder dan wij Nederlanders. Je zal hier ook niet veel papier op straat zien. Daar kunnen wij nog wat van leren!

De Seabus bracht ons naar de overkant, Vancouver North. Op Landsquale Food Market kochten we bij allerlei stalletjes een heerlijke lunch bij elkaar. Genietend van een mooi uitzicht over het water met aan de overkant de skyline van Vancouver Down Town aten we alles lekker op.

Het was een prachtige dag. De Seabus zette ons weer aan de overkant van het Noorden af waarna we de Travel Information bezochten. Spontane dames hielpen ons aan nuttige informatie over bezienswaardigheden in Vancouver.

Het leek ons een idee om 167 meter boven de zeespiegel “gelift” te worden. Vanaf het uitkijkterras uit het Harbour Centre hadden we over de volle 360 graden een spectaculair uitzicht over Greater Vancouver. Op deze manier kregen we een goede indruk van hoe Vancouver gesitueerd is tussen de bergen en in stukken verdeeld wordt door de rivieren die er doorheen lopen.

We liepen naar het hart van Vancouver Down Town, de Robson Street. Een drukke winkelstraat met vele terrassen en mooie winkels. We dronken ergens wat en wilden wat gaan eten in het Stanley Park. De bus bracht ons erheen. Na over de steigers van de jachthaven gelopen te hebben kwamen we bij de Zoo van het Stanley Park uit. Alles was al gesloten op een souvenirstand na. Het leek ons beter terug te lopen naar Robson Street. Op deze manier raakten we toch weer bij Mc Donalds verzeild. De goedkope eethuisjes zagen er niet fris uit en de dure waren wel goed, maar te duur om “even” wat te eten. Mc Donalds is dan helaas de middenweg. Niet te duur, “best” te eten, kortom maagvulling.

Robson Street was “real nice” ‘s avonds. Cabriolets reden af en aan, dak open, radio’s luid tetterend, vele bandjes op straat, gezellig verlicht en een hoop mooie vrouwen! Jammer genoeg moesten wij de laatste bus terug nemen. Mark kwam van z’n vakantiewerk en pikte ons op, waarna we nog wat in een pub dronken. Om een biertje te bemachtigen moest ik me identificeren! Om een uur of één vielen we in slaap……..

Zondag 15 juli 1990: VANCOUVER – VICTORIA (VANCOUVER ISLANDS)

Peter en ik zaten weer vroeg aan het ontbijt. Chris was voetballen, Mark lag nog te pitten, May bracht ons naar het busstation.

Bij Granville Island stapten we uit, een heel leuk en gezellig stukje Vancouver met een enorme foodmarket. Buiten traden overal bandjes op, clowns vertoonden hun grollen en grappen, steltlopers probeerden mensen aan het dansen te krijgen.

Ik sprokkelde binnen een heerlijke lunch bij elkaar. We zaten heerlijk aan het water met uitzicht op Vancouver Down Town genietend van de zon en al het vertier rondom ons heen. Ik ging een wandelingetje maken. Allereerst liep ik op m’n gemak de foodmarket door. Het was enig. Een grote hal vol met kleine winkeltjes die brood, banket, vis (zo mooi geëtaleerd!), vlees, fruit, groente, drank verkochten. Buiten speelde een Caribische band. Wat hebben wij het in het Westen toch goed. Alles is er, aan niets een tekort, en dan te bedenken dat we relatief zo’n klein deel van de wereldbevolking uitmaken maar deze toch “overheersen”.

Om half vijf namen we de bus naar Tswassen, de plaats waar de ferry naar Vancouver Island vertrekt. We waren namelijk uitgenodigd door de zus van Barb uit Calgary om een aantal dagen in Victoria te verblijven. Tussen de Gulf Islands door voeren we naar Sidney. Het was een prachtige tocht. Het deed me denken aan de fjordenkust van Noorwegen, hoewel ik daar nooit geweest ben!

In Victoria belden we Cathy en Ken op. Het antwoordapparaat vertelde ons het volgende: “For our Dutch friends Peter and Alexander………..” Morgen om 11.00 uur waren we welkom. Oh, wat liep deze vakantie toch volkomen anders dan verwacht!

We dachten eerst een slaapplaats te kunnen vinden in het stadspark, maar er liepen zoveel creepy figuren rond dat we dat idee maar snel hebben laten varen. Zo belandden we dan in een jeugdhotel geleid door een soort hippie.

We dronken nog wat in de gemeenschappelijke kamer en vielen vervolgens op de grond in slaap tussen zes andere stinksnurkers!

Maandag 16 juli 1990: VICTORIA

Om negen uur verlieten we het jeugdhotel op zoek naar een ontbijt. Met allerlei koeken (vakantie), een krant en een kop koffie ontbeten we heerlijk buiten op een terras. Zoals iedere dag wilde ik op de hoogte blijven van de Tour de France.

Na deze relaxte start van de dag stonden we om elf uur bij Southgate 5 op de stoep. Ken deed open, een aardige rustige jongen van dertig jaar. Cathay moest de hele dag werken en zou pas bij het avondeten aanschuiven. Het pas getrouwde stel bewoonde samen met “pussy”, een eenvoudig appartement in een in vieren gedeeld huis. Een woonkamer, slaapkamer, keuken en badkamer. Niet groot, maar voldoende om in te kunnen leven! Ook de inrichting was eenvoudig en functioneel. Ken werkte voor zijn verhuurder. De tuin en het “buiten”-onderhoud was zijn zorg. ‘s Winters studeerde hij aan de universiteit van Victoria. Ooit had hij in de “oilbusiness” van zijn vader gezeten maar hij verkoos een eenvoudiger bestaan samen met Cathay.

We kregen de sleutel van het huis zodat we de vrijheid hadden. We liepen naar het centrum van Victoria. Madame Tussaud was onze inswinger van de dag. Het viel wel tegen in vergelijking met Londen. Als klein kind kreeg ik in “de kamer van de Dood” rillingen over m’n rug, oh wat vond ik het eng!

Voor het Empress Hotel genoten we onder de zon van een heerlijke lunch. Victoria deed on-Canadees aan. Geen wolkenkrabbers, weinig verkeer, dubbeldekkers, gebouwen in Engelse stijl en……… geen enkele straat liep recht. Canadezen vergelijken deze stad graag met Londen. Dat lijkt me wel wat ver gaan! Niettemin is Victoria de hoofdstad van British Columbia.

In de middag bezochten we het B.C.-museum. Het bood door middel van audiovisuele presentaties en tentoonstellingen een goed beeld van de geschiedenis van British Columbia. Van het Indianen-tijdperk tot en met de twintigste eeuw. Het gaf ons een goede indruk hoe Indianen en de eerste blanken eeuwen terug leefden (…..en elkaar niet lieten leven!)

Tegen een uur of zes keerden we huiswaarts. Aan tafel zaten we gezellig te kletsen met Cathay en Ken. Vooral haar leven stond volledig in het teken van de Derde Wereld. Ze had zitting in vele “charity”-organisaties en presenteerde daarnaast samen met hen een folk-music programma op een lokaal radiostation.

Na lang getafeld te hebben rolden we de matjes en slaapzakken uit in de woonkamer en sloten de ogen.

Dinsdag 17 juli 1990: VICTORIA

Al vroeg zaten we aan het ontbijt. Een eenvoudig ontbijt met zelfgebakken muesli, water, echte (!) appelsap en geroosterd brood. Samen met Cathay liepen we Victoria in. Omdat we gisteren het B.C.-museum niet af hadden kunnen maken vanwege een toch schijnbaar interessante discussie over economische machtsposities bezochten we de resterende etalages.

In een gezellig aandoend Italiaans eettentje aten we wat en maakten een stadswandeling langs alle mooie plekjes van Victoria. China Town viel tegen zodat we weer snel bij Cathay en Ken aan tafel zaten.

Tijdens het eten vroegen ze of we zin hadden om naar de film te gaan. Na de krant erop nageslagen te hebben bleek er geen aansprekende film te draaien.

“Shall we have a beer?” “Ja, The Bear, dat is een goeie film”, antwoordden wij. En zo werd het idee voor de avond geboren. Wij huurden een video en zagen gevieren “The Bear”. De film speelt zich af in British Columbia maar is opgenomen in Zwitserland!

Met knorrende magen doken we de slaapzakken in. Zij leefden eenvoudig en waren echte gezondheidsfreaks.

Woensdag 18 juli 1990: VICTORIA

We waren vroeg op weg met de bus naar het Goldstream Provincial Park. Er zouden bomen moeten staan van vierhonderd jaar oud. Na vele omzwervingen kwamen we er. Het was toch wel indrukwekkend om zoiets te zien. Wat zo’n boom wel niet heeft meegemaakt, vierhonderd jaar, dat is me een tijd. Alhoewel, op de eeuwigheid bezien is het een zucht. Ach, wat is tijd……

“………….these trees were here when Europe was awaking from the middle ages……” Jaja, Canada, maar wat waren wij toen al ver hé! Ik moet wel zeggen dat er bij jullie de laatste paar honderd jaar wel veel gebeurd is. Amerika wereldleider, dat word je niet zomaar. Maar het waren toen ook vooral de ondernemende mensen die West gingen.

Op de terugweg kregen we een lift van een begeleider van geestelijk gehandicapte kinderen. Ze waren een dagje uit geweest. Na het laatste stukje met de bus afgelegd te hebben stapten we voor de verandering wat eerder in Victoria uit. In een park verorberden we een liter yoghurt en eenzelfde hoeveelheid melk. Via het winkelcentrum liepen we naar het park direct aan de kust.

Op een paar rotsblokken zaten we heerlijk te genieten van het uitzicht. Een blauwe zee, een strak blauwe lucht en aan de overkant, jawel, de staat Washington van Amerika!

Verschillende ferries en zeiljachten voeren langs. We hadden nog niets gekocht voor Cathay en Ken. Maar ja, wat moesten we kopen voor deze zo eenvoudig levende mensen. Gisteren hadden we een echte scharrelkip gegeten. Zo kwamen we op een idee en gingen op zoek naar een “free ranch chicken”. Nergens was zo’n geval te vinden. “Ja, in de speciale gezondheidswinkels zijn ze wel te koop”, kregen we vaak te horen.

Gewapend met een grote plant vol in bloei schoven we aan. Vandaag stonden de restjes van de laatste dagen op het programma. Wederom werden onze magen niet voldoende gevuld. Maar geen nood, we hadden het voorzien. Een grote zak M & M’s lag onder m’n kussen te wachten…….. Bij Cathay en Ken durfden we ook de koelkast niet in. Nou maakte dat niet zoveel uit want er stond toch bijna niets in. Bij Chris was dat wel anders. We waren verwend!

Cathay en Ken moesten een radioprogramma opnemen op “Thé University of Victoria”. Op de universiteit draaide een film zodat ook wij ons konden vermaken. Het bleek een licht erotische film te zijn. Grappig, maar niet meer dan dat. Na een tijdje in de studio rondgehangen te hebben reden we naar en speciaal coffeehouse in het centrum van Victoria. We wandelden nog wat door de mooi verlichte straten van Victoria en reden naar huis. De M&M’s smaakten prima!

Donderdag 19 juli 1990: VICTORIA – VANCOUVER

Na wederom eenvoudig ontbeten te hebben namen we afscheid van Cathay en Ken. Cathay moest vandaag al vroeg werken. Ken trof de laatste voorbereidingen voor een “wetenschappelijke” kanotocht in het Noorden van Canada aan de Westkust.

We namen de bus naar Butchard Gardens, de Canadese Keukenhof! Het was werkelijk schitterend aangelegd, te perfect bijna. Leuk om te zien, maar het voegde niets toe aan de indruk die ik van Canada gekregen heb.

De overtocht naar Vancouver was weer heel mooi. We zaten heerlijk in ons T-shirt op het bovenste dek terwijl het zonnetje aangenaam warm scheen. Eiland na eiland schoof aan ons voorbij. Dit moet een prachtig zeilgebied zijn. Een prachtig blauwe zee, op het vaste land de wereldstad Vancouver te midden van met sneeuw bedekte bergen, ontelbaar veel eilandjes… geweldig!

Victoria en Vancouver Island was leuk om geweest te zijn. Misschien dat we er te veel tijd voor uitgetrokken hebben. Victoria is in een dag echt wel bekeken. Voor een tocht over Vancouver Island is een auto een noodzaak. Het moet de moeite waard zijn vanwege een prachtige natuur. Maar de afstanden zijn enorm. Daarom hebben we het niet gedaan, het zou dan te veel tijd kosten!

Bij Chris thuis waanden we ons even in een oase. De luxe, de rijkelijk gevulde koelkast….. het bier vloeide en smaakte prima! We sliepen vroeg in……..

Vrijdag 20 juli 1990: VANCOUVER

Vandaag stond in het teken van het verpakken van de fietsen! Samen met Chris reden we het centrum van White Rock in. Gewapend met vier mountainbikedozen en twee rollen verhuistape gingen we de fietsen te lijf.

Chris vond het allemaal prachtig en zat er gezellig bij. Dobie, de pincher, keek vanachter zijn glazen wand mee. Volgens Chris had hij het mooiste hondenhok van de hele wereld. “Geen enkele hond heeft zo’n prachtig uitzicht”.

De dozen waren te klein om de hele fiets in te rijden. Aldus begon Peter gedreven zijn fiets uit elkaar te peuteren. Wielen, bagagedragers, spatborden……. alles ging eraf. Chris aanschouwde dit allemaal met een lach. “Vermij, kijk ‘ns naar de maat van de doos. kijk ‘ns naar de maat van het frame, dat gaat toch nooit joh?” Peter zag dat al het werk voor niets geweest was. En daar ging hij weer. “Die jongen van Ramselaar, lust jij nog zo’n gezond Canadees biertje?” “Natuurlijk, dat gaat er wel in!” “En die gast van Vermij, jij een melkje of zo?” Inderdaad, Chris kwam even later met twee blikjes en een glas melk de trap af.

Van twee dozen maakten we nu ieder een doos door ze over elkaar heen te schuiven. De fiets is dan nog verrijdbaar. Een stuk handiger voor het grondpersoneel!” “Vermij, jij nu een andere kleur limonade of zo, je zegt het maar!”

Vooral door de handigheid van Chris waren de fietsen beter verpakt dan de heenreis. Het was een gezellige dag. May kookte heerlijk. Vandaag een verse zalm met salade en gebakken aardappeltjes. Mmm, wat was dat lekker!

Chris en May gingen naar de States om inkopen te doen en zetten ons af bij de busstop. We bezochten eerst het Eatons, een enorm winkelcentrum in Down Town Vancouver. Vervolgens naar Robson Street, de main street van Vancouver. Hier gebeurde het ‘s avonds. Overvolle terrassen, de weg vol met cabrio’s, vele bandjes en een hoop mooie vrouwen. We flaneerden wat en streken neer in een café.

Nu het einde meer in zicht kwam realiseerde ik me pas echt wat voor fantastische tijd we samen in Canada gehad hebben. Het fietsen, de natuur, de mensen, Vancouver. Ik was van Canada gaan houden. Gelukkig hadden we nog een paar dagen te besteden maar dat aan alles een eind komt bleek ook nu maar weer. In het begin lijkt dik vijf weken een haast onoverzienbare tijd. Voor je het weet is het voorbij.

Bus 351 bracht ons terug. Een gouden Mercury met groot licht stopte, luid naar ons claxonnerend. Het was Chris met May. “Jongens, stap maar in, maar denk niet dat we het zo voor jullie getimed hebben, het is puur toeval! We komen net uit de States en Vermij kijk eens: twee gallons melk voor jou! Die moeten dus wel op voor jij hier vertrekt. Trouwens, morgen moeten jullie weer lopen!”

De garagedeur rolde automatisch open toen wij aan kwamen rijden. Gevieren dronken we nog een borrel aan het kookeiland. May maakte daarna thee en smeerde toast. Tot in de kleine uurtjes hebben we zitten kletsen over van alles en nog wat. We hadden allebei het gevoel dat ze het leuk vonden dat wij er waren, want eigenlijk hebben we ons zelf uitgenodigd……

Zaterdag 21 juli 1990: VANCOUVER

Op aanraden van Chris namen we vandaag een andere bus om vervolgens met de skytram naar de Seabus geschoten te worden. We zagen Vancouver Down Town van een hele andere kant. De moeite waard om een keer gedaan te hebben! Met de Seabus staken we over naar The Northern Part of Vancouver. Net als vorige week smaakte de lunch prima op Landsquale met uitzicht op de skyline van Vancouver.

Even later stonden we te wiebelen op de Capilano Suspension Bridge, een echte toeristische attractie. Midden vanaf de brug keek ik zo’n dikke zeventig meter de diepte in……

Het was al middag toen we China Town inwandelden. Het was warm en we werden een beetje loom. Een paar straten verder zagen we Science World boven de huizen uitsteken, een goed idee om even de benen rust te geven. Science World is een technisch museum met een omniversum maar dan wel meteen de grootste ter wereld………. Een prachtige film met schitterende effecten hield ons een uur bezig.

Dat Vancouver niet overal zo mooi is bleek toen we door een achterbuurt heen moesten lopen. Vele hoeren en creepy figuren gluurden vanuit donkere steegjes naar ons, maar al snel kondigde Gastown zich aan. Dit is een stukje Oud-Vancouver, echt zoals het vroeger was. Ik had het gevoel door een levendige dorpsstraat te lopen terwijl ik me middenin een metropool bevond.

Gastown is een echte uitgaansbuurt met vele pubs en eettentjes. Van mevrouw Vermij hadden we geld meegekregen om ergens lekker te gaan eten. Van verschillende mensen hadden we gehoord dat The Old Spaghetti Factory een leuk restaurant was. Laten we daar nu net tegenaan lopen!

We moesten een uur wachten voor een tafeltje buiten. Maar het was het wachten waard. Goh, wat was dat lekker! Soepje voor, lasagne en heerlijk ijs na, paar biertjes erbij. Zo lekker hadden we de hele vakantie nog niet gegeten. Nou, die zalm gisteren was ook prima!

We dronken nog wat op Robsonstreet en moesten na deze heerlijke avond de stad voor twaalf uur verlaten.

Zondag 22 juli 1990: VANCOUVER

De laatste dagen braken aan. Een snel ontbijt en May bracht ons naar de starthalte van de bus. Vandaag zou een drukke dag worden in Vancouver vanwege festiviteiten. De bus zat dan ook behoorlijk vol.

Een uur later stappen we uit bij English Bay. Op het strand zag het zwart van de mensen. Er was vandaag een wedstrijd van kleine speedboten met enorme motoren van Vancouver Island naar Vancouver. In de verte zagen we ze komen. Ze scheurden werkelijk over het water heen. Ik had echt het gevoel op zo’n Amerikaanse (of eigenlijk Canadese!) festiviteit te zijn. Overal ontblote bovenlijven, behalve de dames dan, spiegelende zonnebrillen, flitsende sportschoenen, kauwgom en knallende muziek uit walkmans en radio’s. Toch was het er gezellig. De boten vlogen één voor één het strand op.

‘s Middags namen we plaats op Granville Island voor een waarschijnlijk laatste overheerlijke lunch. Goh, straks weer naar Nederland, de studie, de start van een nieuw jaar, ach ook allemaal wel weer leuk. Maar Canada beviel me eigenlijk ook wel, een paar weken langer zou ik het wel weer uithouden, maar dan wel op de fiets naar Los Angeles bijvoorbeeld!

Stanley Park hadden we nog niet goed bekeken. Tegen inlevering van m’n camera huurden we twee mountainbikes. Dat was stoeien geblazen. Die dingen konden alles, trap op, trap af, geen probleem, stoeprand………. Het was een mooi stadspark met fraaie tuinen, natuurpaden, bossen en struikgewas, zachtglooiende heuvels en zandstranden. Rondom het park bruiste de zee.

De avond brachten we weer door aan English Bay, nu aan de zuidkant van Down Town. Overal spelen jazzbandjes op straat, dansen mensen op het strand, een geweldige avond bij een ondergaande zon.

De bus brengt ons weer thuis.

Tijdens een biertje vroeg Chris of wij deze vakantie al in de Verenigde Staten geweest waren. “Nee??!! Maar verdomme, dan gaan we daar morgen naar toe!!”

Maandag 23 juli 1990: SEATTLE

“Zo jongens, hebben jullie zin om met deze oude lul mee op stap te gaan??” Zo werden we gewekt om half acht. May had het ontbijt al klaar staan. Half negen reden we door. Ik wist eigenlijk niet wat ik van deze dag moest verwachten. Naar Amerika, ja maar dat is zo’n groot land. Na zeven minuten waren we bij de grens.

De dienstdouanier vroeg Chris om bijzonderheden. “Two Dutchmen?” We moesten binnen even onze visa tonen. Geen enkel probleem totdat Peter wat vroeg aan Chris en hij in het Nederlands antwoord gaf. De douanier vroeg aan Chris uit welk land hij dan wel niet kwam. “I am a Canadian!” Nog al logisch, maar de douanier dacht er anders over. Of Chris zijn paspoort even wilde tonen. Chris gaat drie keer per week naar de VS om inkopen te doen en benzine te tanken, een paspoort heeft hij dan nooit bij zich, nu ook niet!

Gelukkig, de douanier was soepel en liet ons doorrijden. “But next time…” Het maakte ons niets meer uit. Bij een drive-in bank(!) namen we geld op. De eerste stop was een klein maar oud dorpje. Zo moet Amerika er een eeuw geleden uitgezien hebben. Parallel met de Grote Oceaan reden we zuidwaarts zonder echt doel. Chris kende de buurt wel een beetje. We draaiden de Highway op en zagen een bord Seattle 200 km. “Zullen we daar naar toe rijden?” “Ja, dat lijkt ons wel heel erg leuk!” Nou daar gaat ie dan. Tempomaat erop, airco aan. We suisden. De verhalen kwamen los. Vroeger, z’n emigratie, de eerste jaren, het werk van nu. Op zestienjarige leeftijd is Chris na de MULO naar Canada vertrokken. Een paar broers waren er al. Het was in de tijd dat in Nederland weinig werk te vinden was. Vooral de eerste jaren waren armoedig. Hard werken en weinig verdienen. Hij ontmoette May. Zij wilde eerst vanuit Ierland naar Nieuw Zeeland vertrekken maar vond dat te definitief. Canada werd ook haar keuze. De jaren met Marc en Shawn waren ook sober. Chris werkte bij een warenhuis en verkocht broeken. Hij zei dat hij er op een gegeven ogenblik bijna zelf aan onderdoorging, zo suf vond hij het. De volgende baan was bij een bouwbedrijf. De hele dag sjouwen, metselen en timmeren. Ook niet het leukste werk, maar in ieder geval beter dan dat stomme verkopen. Chris hield zijn ogen goed open. Huizen bouwen leerde hij vrij snel en kocht een eerste stukje grond in een uitbreidingsgebied van Vancouver. Hij vermoedde dat dat sterk in waarde zou moeten stijgen. Rond diezelfde tijd vroeg zijn toenmalige baas of Chris een hogere meer leidinggevende functie bij het bedrijf wilde hebben. Chris zei nee en begon voor zichzelf!

De waarde van de grond steeg inderdaad, maar pas na lange tijd. Hij maakte meer van dit soort klappers en voorzag elk stuk grond van een huis dat hij vrijwel helemaal alleen bouwde. Ondertussen zorgde May voor een vast inkomen met haar werk in het ziekenhuis. Ze was verpleegster.

Nu geniet hij van een vrij leven, bouwt twee tot drie huizen per jaar.

We rolden Seattle binnen en deden de metropool op z’n Amerikaans. Boeing, the Waterfront (havenwijk) en Space Needle. Met ondergaande zon en de Mount Rainier op de achtergrond reden we Seattle uit. “We have done Seattle”. Na drie uur rijden zat onze Amerikaanse dag erop. May was verbaasd. “Oh Chris, you are crazy!!”

Dinsdag 24 juli 1990:   VANCOUVER – DRIEBERGEN

De laatste dag van de oneindig lijkende vakantie brak aan. Voor de laatste keer met de bus naar Vancouver. We deden wat inkopen, slenterden nog wat rond en namen om een uur of vier de bus weer terug. “Goh, morgen loop ik weer in Driebergen” bedacht ik me nog. Onvoorstelbaar maar waar!

Thuisgekomen heeft May een feestmaal klaargemaakt als afscheid van Canada. Wat hebben wij ook hier weer een leuke tijd gehad. De gastvrijheid en verzorging van May, de lol en de biertjes met Chris, het aantrekkelijke Vancouver. Ach, net als de hele vakantie, het was perfect!!

Ik verliet Canada met gemengde gevoelens. Ik heb hier de tijd van mijn leven gehad. Het vliegtuig steeg op: WANNEER KOM IK HIER WEER TERUG?!